Cassatie van Supreme Court (Netherlands), 7 de Mayo de 2004

Datum uitspraak 7 de Mayo de 2004
Uitgevende instantie:Supreme Court (Netherlands)

Nr. 38.067

7 mei 2004

AB

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 8 februari 2002, nr. 97/20518, betreffende na te melden aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.

  1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof

    Aan belanghebbende is voor het jaar 1993 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is verminderd tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van ƒ 202.221, met een vermindering ter voorkoming van dubbele belasting ten bedrage van ƒ 22.350.

    Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.

    Het Hof heeft die uitspraak bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

  2. Geding in cassatie

    Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

    De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

    Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

    De Advocaat-Generaal P.J. Wattel heeft op 4 november 2003 geconcludeerd tot gegrondverklaring van het beroep, tot vernietiging van de uitspraak van het Hof en van de uitspraak op het bezwaar en tot vermindering van de aanslag tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van ƒ 202.221 met een vermindering ter voorkoming van dubbele belasting ten bedrage van ƒ 25.597.

    De Staatssecretaris heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.

  3. Beoordeling van de klachten

    De klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

  4. Ambtshalve aanwezig bevonden grond voor cassatie

    4.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. Belanghebbende is van beroep chemicus. Hij is in dienstbetrekking bij B B.V. te R. Hij is tevens hoogleraar industriële chemie aan de universiteit van S, Italië.

    4.2. Het Hof heeft - gelet op het hiervoor in 3 overwogene door belanghebbende tevergeefs bestreden - geoordeeld dat belanghebbende in 1993 binnenlands belastingplichtig was in Nederland.

    4.3. Uit de stukken van het geding volgt dat bij de vaststelling van de aanslag respectievelijk bij de uitspraak op bezwaar in aanmerking zijn genomen een belastingvrije som ten bedrage van ƒ 5769, alsmede - als persoonlijke verplichtingen - rente van schulden ten bedrage van ƒ 4009, lijfrentepremie ten bedrage van ƒ 15.000 en premie ongevallenverzekering ten bedrage van ƒ 25.

    4.4. De Inspecteur heeft een vermindering ter voorkoming van dubbele belasting verleend op grond van het bepaalde in artikel 24, lid 2, van het Belastingverdrag Nederland-Italië van 8 mei 1990 in verbinding met het Besluit voorkoming dubbele belasting 1989 (tekst 1993). Daarbij heeft hij, evenals het Hof, geen rekening kunnen houden met hetgeen het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen heeft geoordeeld in zijn arrest van 12 december 2002, De Groot, C-385/00, Jur. 2000, blz. I-11819, BNB 2003/182.

    4.5. Gelet op hetgeen in evenbedoeld arrest voor recht is verklaard, dient Nederland te voorkomen dat belanghebbende door de wijze van berekening van de vermindering ter voorkoming van dubbele belasting een deel van het profijt van zijn belastingvrije som en van zijn persoonlijke fiscale tegemoetkomingen verliest, behoudens indien en voorzover ook in Italië belanghebbendes persoonlijke en gezinssituatie in aanmerking zijn genomen. Op grond van hetgeen in de onderdelen 8.3 tot en met 8.9 van de conclusie van de Advocaat-Generaal is uiteengezet, moeten tot de persoonlijke fiscale tegemoetkomingen worden gerekend de persoonlijke verplichtingen en buitengewone lasten als bedoeld in artikel 3, lid 3, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964. Dat geldt ook voor de aftrekbare giften als bedoeld in dat artikel. Dit brengt mee dat ter berekening van de vermindering ter voorkoming van dubbele belasting voor de door belanghebbende in het onderhavige jaar (1993) in Italië verworven inkomsten een verminderingsbreuk had moeten worden gebruikt waarvan de noemer bestaat uit de belastbare som, behoudens indien en voorzover in Italië reeds een belastingvrije som is toegekend en/of fiscale tegemoetkomingen zijn verleend in verband met belanghebbendes hiervoor in 4.3 bedoelde uitgaven.

    4.6. Gelet op het hiervoor overwogene kan 's Hofs uitspraak niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen. Nu het beroep in cassatie, zij het op een ambtshalve bijgebrachte grond, leidt tot vernietiging van 's Hofs uitspraak, moet het gegrond worden verklaard.

  5. Proceskosten

    De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Door het verwijzingshof zal worden beoordeeld of aan belanghebbende voor de kosten van het geding voor het Hof een vergoeding dient te worden toegekend.

  6. Beslissing

    De Hoge Raad:

    verklaart het beroep gegrond,

    vernietigt de uitspraak van het Hof,

    verwijst het geding naar het Gerechtshof te Arnhem ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest, en

    gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 72.

    Dit arrest is gewezen door de vice-president A.G. Pos als voorzitter, en de raadsheren P.J. van Amersfoort, C.B. Bavinck, J.W. van den Berge en A.R. Leemreis, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 7 mei 2004.

    Nr. 38.067

    mr P.J. Wattel

    Derde Kamer B

    Inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1993

    Conclusie inzake:

    X

    tegen

    de staatssecretaris van Financiën

    4 november 2003

    1 Procedurele achtergrond

    1.1 De belanghebbende heeft tegen vijf Hofuitspraken over vijf belastingjaren (1992-1996) cassatieberoep ingesteld, in drie waarvan ik heden concludeer (1993, 1995 en 1996; naast opgenoemd rolnr ook de rolnrs 38 069 en 38 070). De zaak betreft in alle jaren diverse klachten waarover ik het niet zal hebben. Ik beperk mij tot de toepassing van ambtswege van EG-recht, in het bijzonder van de vrijheid van werknemersverkeer zoals uitgelegd door het Hof van Justitie van de EG (HvJ EG) in de zaak De Groot.(1) In feitelijke instantie heeft de belanghebbende de EG-vrijheid van personenverkeer aan de orde gesteld in verband met de voorkoming van dubbele belasting ter zake van zijn Italiaanse inkomsten, maar niet in verband met de vraag of zijn persoonsgebonden aftrekposten en zijn belastingvrije som aan het gehele inkomen of alleen aan het binnenlandse inkomen toegerekend moeten worden. Het Hof Den Bosch vatte deze klacht aldus op dat het progressievoorbehoud in art. 24 van het belastingverdrag tussen Nederland en Italië(2) het werknemersverkeer zou belemmeren, maar achtte die EG-vrijheid niet geschonden, daarbij verwijzende naar het arrest Gilly van het HvJ EG. De belanghebbende heeft op 1 maart 2003 tegen de Hofuitspraak cassatie ingesteld, maar geen klachten (meer) gericht tegen de toepassing van de evenredigheidsbreuk bij de voorkoming van dubbele belasting. De Staatssecretaris heeft er in zijn verweerschrift op gewezen dat bij het HvJ EG aanhangig waren de door u naar dat Hof verwezen vragen in de zaak De Groot over de wijze waarop Nederland persoonsgebonden aftrekposten - in die zaak alimentatiebetalingen - verwerkt bij de evenredige belastingvrijstelling die Nederland aan zijn inwoners verleent ter voorkoming van internationale juridische dubbele belasting over buitenlands inkomen. De belanghebbende is op die kwestie evenwel ook in zijn repliek in cassatie niet ingegaan.

    1.2 Zeer kort na belanghebbendes repliek in cassatie is door het HvJ EG arrest gewezen in de genoemde zaak De Groot. Het Hof acht toerekening van een evenredig deel van de persoonlijke aftrekken en belastingvrije som aan het vrijgestelde buitenlandse inkomen in strijd met het vrije werknemersverkeer. In de zaak De Groot heb ik op 1 april 2003 aanvullend geconcludeerd onder nummer 34 782 bis. De zaak is nog bij u aanhangig. Op dezelfde datum concludeerde ik in de zaak met nr 36 374, die eveneens De Groot-problematiek betrof. Anders echter dan in de zaak De Groot, was in zaak 36 374 het binnenlandse inkomen hoger dan de persoonlijke aftrekken, waardoor in die zaak meteen een keuze moest worden gemaakt uit de verschillende technische mogelijkheden om te voldoen aan het prejudiciële arrest van het HvJ EG in de zaak De Groot (in de laatste zaak moet wel een door te schuiven bedrag aan ongebruikte persoonlijke aftrekken vastgesteld worden). Eveneens anders dan in de zaak De Groot, waren in zaak 36 374 niet slechts alimentatiebetalingen, maar ook persoonlijke-verplichtingenrente, buitengewone lasten en lijfrentepremie aan de orde. De Staatssecretaris had inmiddels naar aanleiding van het arrest De Groot een besluit gepubliceerd(3) waaruit blijkt dat hij er niet van overtuigd is dat het arrest De Groot ook ziet op aftrekposten die niet rechtstreeks samenhangen met de persoonlijke en gezinssituatie, zoals lijfrentepremies en persoonlijke-verplichtingenrente. Ik ben ook daarop ingegaan in mijn conclusie in de zaak 36 374. Die zaak is echter vervolgens ingetrokken.(4)

    1.3 Ook in de thans te beoordelen zaak is sprake van lijfrentepremie-aftrek, alsmede van aftrek van premie voor een ongevallenverzekering en van rente van schulden. Al deze aftrekposten zijn door de fiscus volgens de pre-De Groot evenredigheidsmethode bij de voorkoming van dubbele belasting over het Italiaanse inkomen toegerekend aan het totale inkomen - dus niet slechts aan het binnenlandse deel van het inkomen. Ik leid uit het dossier (met name uit de resultatenstaat van de belastingdienst) af dat hetzelfde geldt voor belanghebbendes belastingvrije som. Volgens het HvJ EG is een dergelijke handelwijze in strijd met het vrije...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT