Hoger beroep van Court of Appeal of Arnhem (Netherlands), 13 de Abril de 2010

Sprekergepubliceerd
Datum uitspraak13 de Abril de 2010
Uitgevende instantie:Court of Appeal of Arnhem (Netherlands)

GERECHTSHOF ARNHEM

Sector civiel recht

zaaknummer gerechtshof 200.039.819

(zaakgegevens rechtbank 168450 / FA RK 08-10881)

beschikking van de familiekamer van 13 april 2010

inzake

[verzoeker],

wonende te [woonplaats],

verzoeker in het principaal hoger beroep,

verweerder in het incidenteel hoger beroep,

verder te noemen "de man",

advocaat: mr. P.J.G. van den Boom te Nijmegen,

en

[verweerster],

wonende te [woonplaats],

verweerster in het principaal hoger beroep,

verzoekster in het incidenteel hoger beroep,

verder te noemen "de vrouw",

advocaat: mr. J.L.M. Martens te Maastricht.

  1. Het geding in eerste aanleg

    Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Arnhem van 23 oktober 2008 en 24 februari 2009, uitgesproken onder voornoemde zaakgegevens.

  2. Het geding in het principaal en het incidenteel hoger beroep

    2.1 Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 20 mei 2009, is de man in hoger beroep gekomen van voormelde beschikkingen. De man verzoekt het hof die beschikkingen te vernietigen en de oorspronkelijke verzoeken van de man alsnog toe te wijzen, met dien verstande dat onder het derde gedachtestreepje van het petitum wordt gelezen

    - meer subsidiair dat de onderhoudsbijdrage van de man op grond van gewijzigde om-

    standigheden zal worden gewijzigd met ingang van 1 maart 2008, 1 januari 2009, althans 1 juli 2009, en zal worden gesteld op nihil, althans zal worden verminderd met een zodanig bedrag en met ingang van een zodanige datum als het hof juist acht.

    2.2 Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 25 september 2009, heeft de vrouw het verzoek in hoger beroep van de man bestreden. Daarbij heeft de vrouw tevens (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep ingesteld. De vrouw verzoekt het hof in het principaal hoger beroep (het hof leest:) de man niet-ontvankelijk te verklaren, althans het verzoek in hoger beroep af te wijzen. De vrouw verzoekt het hof in het (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep de beschikking van 24 februari 2009 te vernietigen en opnieuw beschikkende alsnog de verzoeken van de man af te wijzen, alsmede om een termijn te bepalen voor de duur van het leven van de man, althans 15 jaar, en te bepalen dat deze verlengd kan worden voor zover de termijn wordt bepaald op 15 jaar of korter.

    2.3 Daarop heeft de man in het (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep een verweerschrift ingediend, ingekomen ter griffie van het hof op 9 november 2009, waarin hij het hof verzoekt het verzoek van de vrouw af te wijzen, als zijnde ongegrond.

    2.4 Naar aanleiding van het verweerschrift van de man in het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep heeft de vrouw een reactie ingediend, tevens houdende een nadere schriftelijke reactie, ingekomen ter griffie van het hof op 18 januari 2010, waarin zij thans onvoorwaardelijk incidenteel appel instelt en persisteert bij haar stellingen in het incidenteel appel.

    2.5 Op 18 januari 2010 is ingekomen ter griffie van het hof een brief van mr. Martens van 15 januari 2010 met bijlagen. Op 18 januari 2010 is ingekomen ter griffie van het hof een brief van mr. Martens van 18 januari 2010 met bijlage.

    2.6 De mondelinge behandeling heeft op 28 januari 2010 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, ieder bijgestaan door de eigen advocaat.

    2.7 Na de mondelinge behandeling zijn met toestemming van het hof binnengekomen brieven van mr. Van den Boom van 10 en 22 februari 2010. Uit deze laatste brief volgt dat partijen niet tot overeenstemming zijn gekomen.

  3. De vaststaande feiten

    Ten aanzien van partijen

    3.1 Partijen zijn op [datum] 1970 in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd. Bij vonnis van de rechtbank ‘s-Hertogenbosch van 18 september 1992 heeft de rechtbank echtscheiding tussen hen uitgesproken. Het echtscheidingsvonnis is op 11 november 1992 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.

    3.2 Nadat het echtscheidingsvonnis was ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand hebben partijen op 16 februari 1993 een echtscheidingsconvenant (hierna: het convenant) gesloten.

    In artikel 2 van het convenant is een regeling voor partneralimentatie opgenomen, welke regeling luidt:

    Artikel 2: alimentatie voor de vrouw

  4. Met ingang van 1 september 1992 betaalt de man aan de vrouw als bijdrage in haar levensonderhoud een bedrag ad f 4.500,- per maand, bij vooruitbetaling te voldoen. Indexering van de onderhoudsbijdrage zal voor het eerst per 1 januari 1994 plaats vinden.

  5. Eventuele door de vrouw te verwerven inkomsten uit arbeid of winst uit onderneming zullen tot een bedrag van gemiddeld f 3.000,- per maand, per kalenderjaar bezien, buiten beschouwing worden gelaten bij de bepaling c.q. wijziging van de door de man te betalen onderhoudsbijdrage.

  6. Indien de vrouw zich in enig jaar meer inkomen c.q. winst verwerft dan in het vorige lid bepaald, dan is de man gerechtigd op de door hem te betalen alimentatie in het volgende kalenderjaar 50% van dat meerdere in mindering te brengen, zulks in gelijke maandelijkse termijnen. Na afloop van ieder kalenderjaar zal de vrouw aan de man voor 1 april van het volgende jaar bescheiden overleggen, waaruit blijkt of en in hoeverre enig verrekeningsrecht bestaat. De aangifte inkomstenbelasting van de vrouw wordt door partijen als voldoende beschouwd.

  7. Het in dit artikel bepaalde is niet vatbaar voor wijziging bij rechterlijke uitspraak, met dien verstande dat na verloop van een periode van 4 jaar na ondertekening van dit convenant wijziging van de in de leden 2 en 3 genoemde bedragen mogelijk zal kunnen zijn.

    In artikel 4 lid 2 van het convenant is een bepaling inzake pensioenrechten opgenomen, welke bepaling luidt:

    “Artikel 4: overige boedelscheiding

  8. (…)

  9. De man heeft pensioenrechten opgebouwd bij het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds te Heerlen en bij de Stichting Pensioenfonds voor de Gezondheid, Geestelijke en Maatschappelijke belangen (PGGM) te Zeist, alsmede bij de Stichting Pensioenfonds medische specialisten te Den Haag. De man verplicht zich om binnen één maand na ondertekening van dit convenant bij de betreffende pensioenverzekeraars een opgave te vragen van de waarde van het door hem opgebouwde pensioen en van het bedrag, dat de man indien hij zijn pensioen zal gaan genieten ter zake aan de vrouw zal hebben te betalen. Partijen zijn immers overeengekomen, dat het de vrouw toekomende deel van het pensioen zal worden uitbetaald naarmate de pensioentermijnen opeisbaar worden. De man verplicht zich tevens te bewerkstelligen, voor zover dat bij de betreffende pensioenfondsen mogelijk is, dat de vrouw een zelfstandige aanspraak op de haar toekomende bedragen verkrijgt. De man verplicht zich aan de vrouw afschriften te doen toekomen van alle tussen hem en de pensioenfondsen gewisselde correspondentie.”

    3.3 Bij overeenkomst met als titel: ‘AANVULLING ECHTSCHEIDINGSCONVENANT” (hierna: het aanvullend convenant) hebben partijen in 1995 nadere afspraken gemaakt over de aanspraken van de vrouw op de pensioenrechten van partijen, welke afspraken, voor zover relevant, luiden: “

  10. Partijen hebben op 16 februari 1993 een echtscheidingsconvenant ondertekend, waarin zij in artikel 4 lid 2 hun afspraken hebben neergelegd ten aanzien van de pensioenrechten, die door de man zijn opgebouwd. Ter uitvoering van zijn verplichtingen uit hoofde van artikel 4 lid 2 heeft de man bij het pensioenfonds PGGM en bij de Stichting Pensioenfonds Medische Specialisten de nodige gegevens opgevraagd. (…).

  11. Partijen stellen thans de aanspraak van de vrouw op de toekomstige pensioentermijnen, die de man zal gaan genieten vast op f 1.000,- per maand exclusief indexeringen. Vastgesteld wordt dat hiervan f 200,- de bij PGGM opgebouwde pensioenrechten betreft en f 800,- hetgeen bij Stichting Pensioenfonds Medische Specialisten is opgebouwd. Deze bedragen zullen te zijner tijd, wanneer de pensioentermijnen tot uitkering gaan komen, aangepast worden aan de hand van de indexeringspercentages die jaarlijks door de betreffende pensioenfondsen worden gehanteerd bij de aanpassing van het ouderdomspensioen ingaande 1 januari 1993.

  12. De man verplicht zich om vanaf de datum, waarop hij op de pensioenen aanspraak kan maken, maandelijks, bij vooruitbetaling, aan de vrouw te betalen voormeld bedrag ad f 1.000,-, vermeerderd met de indexeringen.

  13. De man verplicht zich, terwijl de vrouw daartoe gerechtigd is, indien de mogelijkheid daartoe zich voordoet, zich met deze overeenkomst tot (een van) de pensioenfondsen te wenden met het verzoek de vrouw jegens het betreffende pensioenfonds een rechtstreekse aanspraak op uitbetaling van het haar toekomende deel van het pensioen, (…) te verlenen. Indien door de vrouw een dergelijke rechtstreekse aanspraak wordt verkregen, vervalt daarmee voor het deel waarvoor die aanspraak bestaat, de betalingsverplichting van de man, althans wordt deze betalingsverplichting subsidiair aan de betalingsverplichting van het pensioenfonds.

  14. (…)”

    3.4 Bij verzoekschrift, ingekomen bij de rechtbank Arnhem op 3 april 2008, heeft de man verzocht:

    - primair de alimentatieovereenkomst tussen partijen gesloten op 16 februari 1993 te wijzigen in die zin dat de onderhoudsverplichting met ingang van 1 maart 2008 komt te vervallen, althans zal worden gesteld op nihil, en, mocht deze overeenkomst niet worden gewijzigd, de aanvullende overeenkomst met betrekking tot de verdeling van het ouderdomspensioen van de man te wijzigen in die zin dat de vrouw, zolang de onderhoudsverplichting van de man ongewijzigd voortduurt, de man niet gehouden zal zijn het aandeel van de vrouw in zijn ouderdomspensioen aan haar...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT