Hoger beroep van Centrale Raad van Beroep, 10 de Junio de 2010

Datum uitspraak10 de Junio de 2010
Uitgevende instantie:Centrale Raad van Beroep

09/2126 WW

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 10 maart 2009, 08/2003 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

appellant

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen ( hierna: Uwv).

Datum uitspraak: 10 juni 2010.

  1. PROCESVERLOOP

    Namens appellant heeft mr. A.J.G. Tijhuis, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.

    Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

    Op verzoek van de Raad heeft de rechtbank Amsterdam enige stukken toegezonden.

    Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 april 2010. Appellant is, met bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.H.A.H. Smithuijsen.

  2. OVERWEGINGEN

    1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende feiten en omstandigheden.

    1.1. Appellant is op 1 januari 1999 in dienst getreden als monteur bij de rechtsvoorganger van [werkgever], aanvankelijk op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd en met ingang van 1 januari 2002 op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Met ingang van 8 augustus 2006 is de functienaam van appellant gewijzigd in monteur A. Appellant was werkzaam in de buitendienst en is met ingang van mei 2006 overgeplaatst naar de binnendienst vanwege ongepast en provocerend gedrag jegens klanten. Omdat appellant sinds medio 2007 opnieuw en aanhoudend onacceptabel gedrag jegens zijn direct leidinggevende en collega’s vertoonde, heeft [werkgever], na diverse mondelinge en schriftelijke waarschuwingen appellant uiteindelijk bij brief van 12 oktober 2007 op staande voet ontslagen nadat hij op 11 oktober 2007 niet was verschenen op een uitnodiging van [werkgever] om te praten over een regeling tot beëindiging van het dienstverband. Op 26 november 2007 heeft appellant de werkgever bericht niet met het ontslag akkoord te gaan en heeft hij zich bereid verklaard het werk te hervatten.

    1.2. Bij verzoekschrift tot voorwaardelijke ontbinding van 25 februari 2008 heeft de werkgever de kantonrechter verzocht de arbeidsovereenkomst met appellant voor zover deze niet reeds is geëindigd op 12 oktober 2007, met onmiddellijke ingang althans op zo kort mogelijke termijn te ontbinden, primair wegens gewichtige redenen, bestaande uit een dringende reden en subsidiair op de grond dat er sprake is van veranderde omstandigheden. In verweer heeft appellant de aantijgingen van de werkgever ontkend, heeft hij aangegeven dat hij sinds eind 2006 psychische klachten heeft en dat hij getracht heeft zich in oktober 2007 ziek te melden bij zijn werkgever, hetgeen niet is gelukt.

    1.3. Bij beschikking van 3 april 2008 heeft de kantonrechter, nadat [werkgever] het ontslag op staande voet van 12 oktober 2007 tijdens de zitting had ingetrokken en partijen het er over eens waren geworden dat appellant geen verwijt treft ten...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT