Hoger beroep van Centrale Raad van Beroep, 22 de Junio de 2010

Datum uitspraak22 de Junio de 2010
Uitgevende instantie:Centrale Raad van Beroep

09/6743 WW

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),

tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 12 november 2009, 08/5066 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

appellant

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).

Datum uitspraak: 22 juni 2010.

  1. PROCESVERLOOP

    Namens appellant heeft mr. R.S. Wijling, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.

    Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

    Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 mei 2010. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Wijling. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.L.J. Weltevrede.

  2. OVERWEGINGEN

    1. Voor zover thans nog van belang gaat de Raad uit van de volgende feiten.

      1.1. Bij besluit van 10 januari 2008 heeft het Uwv de uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) welke appellant met ingang van 1 december 2003 was toegekend herzien over de periode van 29 december 2003 tot en met 27 maart 2005 (hierna: herzieningsbesluit). Bij brief van 5 maart 2008 heeft appellant een bezwaarschrift ingediend, dat door het Uwv is aangemerkt als gericht tegen het herzieningsbesluit. Bij besluit van 18 november 2008 (hierna: bestreden besluit) heeft het Uwv dit bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Het Uwv heeft gesteld dat het bezwaar van 5 maart 2008 te laat is ingediend, terwijl geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. Dat appellant is afgegaan op een onjuist advies met betrekking tot het einde van de bezwaartermijn dient volgens het Uwv voor zijn rekening te komen. Hierbij heeft het Uwv er nog op gewezen dat in het besluit van 10 januari 2008 uitdrukkelijk is vermeld dat de bezwaartermijn eindigde op 22 februari 2008. Gelet daarop was volgens het Uwv niet relevant dat appellant naar zijn zeggen voor het einde van de bezwaartermijn tegenover twee medewerkers telefonisch kenbaar heeft gemaakt het niet eens te zijn met het herzieningsbesluit.

    2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. De rechtbank achtte door appellant niet aannemelijk gemaakt dat hij, naar hij had gesteld, binnen de bezwaartermijn telefonisch bezwaar heeft gemaakt bij een medewerkster van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De rechtbank overwoog voorts dat het maken van bezwaar op grond van artikel 6:4 van de Algemene...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT