Cassatie van Supreme Court (Netherlands), 12 de Octubre de 2010

Datum uitspraak12 de Octubre de 2010
Uitgevende instantie:Supreme Court (Netherlands)

12 oktober 2010

Strafkamer

nr. 09/02603

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 3 juli 2009, nummer 23/000306-08, in de strafzaak tegen:

[Verzoeker], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1958, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Rijnmond, locatie De Schie" te Rotterdam.

  1. De bestreden uitspraak

    Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Haarlem van 21 december 2007 - het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep tegen de in het vonnis gegeven beslissingen ten aanzien van het onder 4, 5 en 14 tenlastegelegde, en de verdachte, met vrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde, ter zake van 2 "afpersing", 3 "witwassen" en "medeplegen van witwassen", 6 en 8 telkens "afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen", 7 "deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven, terwijl hij leider van die organisatie was", 9, 12 en 13 telkens "mishandeling", 10 "bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd", en 11 "medeplegen van mishandeling", veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen jaren.

  2. Geding in cassatie

    2.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. A.A. Franken en mr. C.H. Zuur, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

    De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.

    2.2. Mr. Franken heeft schriftelijk gereageerd op de conclusie van de Advocaat-Generaal.

  3. Beoordeling van het eerste middel

    3.1. Het middel komt met een reeks van klachten op tegen 's Hofs verwerping van het beroep op schending van het recht op berechting door een onpartijdige rechter bij de behandeling van de zaak in eerste aanleg en het beroep op schending van het vermoeden van onschuld.

    3.2. 's Hofs overwegingen en beslissingen omtrent de in het middel bedoelde verweren zijn weergegeven in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 7.

    3.3.1. De eerste klacht keert zich tegen het oordeel van het Hof dat de enkele vaststelling dat de voorzitter van de Rechtbank na het vonnis met een journalist over de zaak heeft gesproken, niet een schending van art. 6, eerste lid, EVRM oplevert.

    3.3.2. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van art. 6, eerste lid, EVRM dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat hij jegens een verdachte een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de verdachte dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is (vgl. HR 26 mei 1992, NJ 1992/676).

    3.3.3. Het Hof heeft geoordeeld dat de enkele omstandigheid dat de voorzitter van de Rechtbank na het vonnis met een journalist over de onderhavige strafzaak heeft gesproken, nog niet met zich brengt dat verdachtes vrees voor vooringenomenheid van die voorzitter objectief gerechtvaardigd was. Aldus heeft het Hof tot uitdrukking gebracht dat in dit geval geen sprake is van uitzonderlijke omstandigheden die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de voorzitter van de Rechtbank jegens de verdachte ten tijde van diens berechting in eerste aanleg een vooringenomenheid koesterde, en evenmin voor het oordeel dat een dienaangaande bij de verdachte bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Die oordelen geven, ook in het licht van de in de toelichting op het middel vermelde rechtspraak van het EHRM, niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting, terwijl zij niet onbegrijpelijk zijn, gelet op de feiten en omstandigheden die aan het verweer ten grondslag zijn gelegd en hetgeen het Hof dienaangaande heeft vastgesteld.

    3.3.5. De klacht faalt.

    3.4.1. De derde klacht houdt in dat het Hof heeft verzuimd te onderzoeken of de uitlatingen van de voorzitter van de Rechtbank in onderling verband bezien verenigbaar zijn met art. 6, eerste en tweede lid, EVRM.

    3.4.2. 's Hofs overwegingen moeten aldus worden verstaan dat de uitlatingen van de voorzitter noch afzonderlijk noch in onderling verband bezien een schending van voormelde verdragsvoorschriften opleveren.

    3.4.3. De klacht, die van een andere lezing van 's Hofs overwegingen uitgaat, mist dus feitelijke grondslag en kan daarom niet tot cassatie leiden.

  4. Beoordeling van het derde middel

    4.1. Het middel klaagt onder meer over 's Hofs verwerping van het verweer dat de verklaringen van [B] en [A] moeten worden uitgesloten van het bewijs.

    4.2. 's Hofs overwegingen en beslissingen omtrent het in het middel bedoelde verweer zijn weergegeven in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 74.

    4.3. Het Hof heeft terecht geoordeeld dat in het recht geen aanknopingspunten zijn te vinden voor de juistheid van de opvatting dat de enkele omstandigheid dat in het geval het voor het openbaar ministerie redelijkerwijs voorzienbaar is dat de verdediging een getuige op naam zal willen doen oproepen, het om die reden de getuige niet mag betrekken in een traject als bedoeld in art. 226a Sv.

    4.4. Het tegen dit oordeel gerichte onderdeel van de klacht is tevergeefs voorgesteld.

  5. Beoordeling van het vierde middel

    5.1. Het middel klaagt onder meer over 's Hofs verwerping van het verweer dat de verklaringen van [O], die secretaresse is geweest van de voormalige raadsman van de verdachte, mr. A. Moszkowicz, van het bewijs moeten worden uitgesloten.

    5.2.1. Ten laste van de verdachte is, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, onder 2 bewezenverklaard dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan afpersing van [C].

    5.2.2. Deze bewezenverklaring steunt onder meer op de volgende bewijsmiddelen:

    a. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van mr. A. Zeegers, onder meer (bewijsmiddel 115):

    Op donderdag 9 januari 2003 maakte [C] een wat gespannen indruk. Kort daarop, waarschijnlijk begin van de volgende week, heb ik op zijn kantoor over afpersingen met hem gesproken. Ik wilde weten wat er eind december (2002) gebeurd was omdat hij mij immers begin december had verteld dat [verzoeker] hem afperste en gezegd had: 'Dit kan wel eens je laatste Kerst worden'. Toen heeft hij voor de eerste keer verteld dat hij op het kantoor van Bram Moszkowicz was uitgenodigd en daar vervolgens was bedreigd en afgeperst om 10 miljoen te betalen.

    b. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [O], onder meer (bewijsmiddel 112c):

    Ik ben secretaresse van mr. Bram Moszkowicz geweest totdat ik ontslag heb genomen, in 2003. Ik herinner me uit de tijd dat ik nog secretaresse van mr. Moszkowicz was, dat er een bijeenkomst op kantoor was, boven, in de kamer van Bram, waarbij aanwezig waren [C], die [Q] die ik later op een foto heb herkend, nog iemand die met die [Q] kwam, dacht ik, [verzoeker] en [EE]. [Q] kwam later, toen [verzoeker] en de andere heren al boven waren, want ik zie mij de trap aflopen en die [Q] heel erg naar mij kijken. Later ging [Q] naar boven. Die andere man die met [Q] kwam, die stond er alleen maar bij, dus hij is mij niet bijgebleven. En in de kamer zat hij er ook maar bij, want ik bracht één keer thee en ik had het idee dat alleen maar die [Q] sprak. Die andere man had een Joegoslavisch uiterlijk, een donkere, een Armeniër, daar ergens.

    Bram was zelf hierbij niet aanwezig. Dat gebeurde wel vaker, alleen als [verzoeker] erbij betrokken was. Ik vond dat vervelend, want als Bram zijn kamer afstond en er niet bij wilde zijn, was er iets vervelends of vreemds aan de hand. Hij zei dan: 'Zet ze maar in mijn kamer'. De bedoelde bijeenkomst moet hebben plaatsgevonden in 2002.

    c. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door onder anderen [P], inspecteur van politie te Amsterdam, voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant (bewijsmiddel 68):

    Naar aanleiding van binnengekomen informatie hebben wij per brief mr. A.Moszkowicz verzocht voor een gesprek op 1 december 2003 op het hoofdbureau van politie te komen. Dit gesprek heeft toen ook met ons beiden plaatsgevonden. Ik, [P], deelde mr. Moszkowicz mee dat de CIE had vernomen dat personen door of vanwege mr. Moszkowicz naar zijn kantoor zijn ontboden en daar op ernstige wijze werden bedreigd door onder anderen [verzoeker] en [Q]. Mr. Moszkowicz gaf hierop direct toe dat een dergelijk incident één maal had plaatsgevonden. Hij zei dat [verzoeker] misbruik van de situatie had gemaakt, door middel van de secretaresse van Moszkowicz X en Y had ontboden en dezen vervolgens had bedreigd. Hij gaf voorts te kennen dat [verzoeker] wel heel vaak op het kantoor verscheen, vaak ook zonder reden, en dat de situatie zeer ongezond was.

    d. een brief van mr. A. Moszkowicz van 3 februari 2006, gericht aan het arrondissementsparket te Amsterdam, voor zover inhoudende als diens relaas (bewijsmiddel 69):

    Op 1 december 2003 heeft op verzoek van mr. Van Straelen een gesprek tussen hem, [P] en mij plaatsgevonden. In dat gesprek ben ik onder meer geconfronteerd met de mededeling dat mr. Van Straelen de informatie had bereikt als zou hier op kantoor een bedreiging hebben plaatsgevonden. Ik heb toen te kennen gegeven dat ik dat verhaal eerder had gehoord. Ik heb daarover de waarheid gesproken.

    5.2.3. 's Hofs overwegingen en beslissingen omtrent het in het middel bedoelde verweer zijn weergegeven in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 84.

    5.3.1. De eerste klacht keert zich tegen 's Hofs verwerping van het verweer dat aan mr. Moszkowicz de beslissing had moeten worden gelaten of [O] zich bij de beantwoording van bepaalde vragen tijdens haar verhoor door de politie diende te verschonen.

    5.3.2. Verweer en klacht steunen op de opvatting dat de onder b weergegeven...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT