Hoger beroep van Court of Appeal of 's-Gravenhage (Netherlands), 24 de Agosto de 2010

Sprekergepubliceerd
Datum uitspraak24 de Agosto de 2010
Uitgevende instantie:Court of Appeal of 's-Gravenhage (Netherlands)

GERECHTSHOF 's-GRAVENHAGE

Sector handel

Zaaknummers : 105.006.432/01 en 105.006.436/01

Rolnummers (oud) : 07/567 en 07/571

Zaak-/rolnummer rechtbank: 170232 HA ZA 01-3485

Arresten van de eerste civiele kamer d.d. 24 augustus 2010

in de gevoegde zaken

105.006.432/01 van

nrs. 1. t/m 178 [Namen], wonende te [Plaatsen],

appellanten, hierna tezamen te noemen: appellanten, en individueel bij […] het nummer dat voor hun naam staat,

advocaat: mr. J.N. de Blécourt te Amsterdam,

tegen

  1. S.E. Fireworks v.o.f.,

    gevestigd te Enschede,

    verstek,

  2. [Naam],

    wonende te [Plaats],

    verstek,

  3. [Naam],

    wonende te [Plaats],

    verstek,

  4. Moonlight Events B.V.,

    gevestigd te Enschede,

    verstek,

  5. de gemeente Enschede,

    zetelende te Enschede,

    advocaat: mr. W.P. den Hertog te 's-Gravenhage,

  6. de Staat der Nederlanden,

    zetelende te 's-Gravenhage,

    advocaat: mr. J.W.H. van Wijk te 's-Gravenhage.

    geïntimeerden, hierna tezamen te noemen: geïntimeerden, en afzonderlijk: de vof, [X], [Y], de BV, de Gemeente en de Staat,

    en 105.006.436/01 van

    1. [Naam], wonende te [Plaats],

    2. [Naam], wonende te [Plaats],

    3. [Naam], wonende te [Plaats],

    appellanten, hierna tezamen te noemen: appellanten, en individueel: bij […] de letter die voor hun naam staat,

    advocaat: mr. J.N. de Blécourt te Amsterdam,

    tegen

  7. [Naam],

    wonende te [Plaats],

    verstek,

  8. [Naam],

    wonende te [Plaats],

    verstek,

  9. de gemeente Enschede,

    zetelende te Enschede,

    advocaat: mr. W.P. den Hertog te 's-Gravenhage,

  10. de Staat der Nederlanden,

    zetelende te 's-Gravenhage,

    advocaat: mr. J.W.H. van Wijk te 's-Gravenhage.

    geïntimeerden, hierna tezamen te noemen: geïntimeerden, en afzonderlijk te noemen: [X], [Y], de Gemeente en de Staat.

    Het geding

    Bij dagvaarding van 9 maart 2007 zijn appellanten sub 1 t/m 178 en bij dagvaarding van 13 maart 2007 zijn appellanten sub A, B en C in hoger beroep gekomen van de vonnissen van 26 januari 2005 en 13 december 2006 van de rechtbank 's-Gravenhage gewezen tussen partijen. Bij tussenarrest van 30 augustus 2007 zijn beide zaken gevoegd. Op 8 mei 2008 hebben appellanten in beide zaken een (gelijkluidende) memorie van grieven (met producties) ingediend waarin zij met 28 grieven tegen het vonnis van 13 december 2006 zijn opgekomen. Op 7 juli 2009 hebben de Staat en de Gemeente de grieven bestreden bij memories van antwoord (die van de Staat met producties). Ten slotte hebben partijen de stukken gefourneerd en arrest gevraagd.

    Beoordeling van het hoger beroep

    1.1 Er zijn geen grieven aangevoerd tegen het bestreden tussenvonnis van 26 januari 2005, zodat appellanten niet-ontvankelijk zijn in hun hoger beroep daartegen.

    1.2 De appellanten […] (7), […] (83) en […] (156) hebben geïntimeerden gedagvaard terwijl zij geen partij waren in eerste aanleg. Alleen partijen kunnen in hoger beroep komen van de in eerste aanleg gewezen vonnissen (behoudens enkele uitzonderingen, die zich hier niet voordoen). [Appellanten […] (7), […] (83) en […] (156)] zijn daarom niet-ontvankelijk.

    1.3 De Gemeente heeft bepleit […] (76) eveneens niet-ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep. Het hof stelt vast dat in eerste aanleg drie kinderen [achternaam], met specifieke geboortedata, procespartij waren en dat in hoger beroep wederom drie kinderen [achternaam] met diezelfde geboortedata partij zijn. Het hof gaat ervan uit dat dit telkens dezelfde drie kinderen zijn. Dit is tot uitdrukking gebracht bij de partijaanduiding zoals hiervoor op p.2 onder nummers 74, 75 en 76 vermeld. Het hof ziet geen aanleiding om […] (76) niet-ontvankelijk te verklaren.

  11. Appellanten hebben aangaande […] (35) bij memorie van grieven (in de toelichting op grief 2) opgemerkt: "Zij wenst de zaak niet voort te zetten en in hoger beroep verder te gaan", zonder het hoger beroep ten aanzien van haar in te trekken. Gelet hierop zal het hof de vonnissen voor zover tussen haar en geïntimeerden gewezen, bekrachtigen.

    De feiten

    3.1 Tegen de door de rechtbank in het vonnis van 13 december 2006 in overwegingen 12 tot en met 16 vastgestelde feiten zijn geen grieven gericht. Het hof zal daarom ook van die feiten uitgaan, alsmede van de feiten vastgesteld onder 1.1 tot en met 1.3 van het tussenvonnis van 26 januari 2005. Met in achtneming daarvan en van hetgeen verder onbestreden naar voren is gebracht, staat het volgende tussen partijen vast.

    3.2 Op zaterdag 13 mei 2000 hebben zich ontploffingen voorgedaan op het terrein van het aan de Tollensstraat te Enschede gevestigde vuurwerkopslagbedrijf S.E. Fireworks (hierna: SEF). Door de ontploffingen is ook grote schade toegebracht aan personen en zaken in de omgeving (hierna: de vuurwerkramp).

    3.3 SEF werd geëxploiteerd door de vof. De vennoten van de vof waren [X], [Y] en de BV.

    3.4 De bescherming van personen en goederen tegen van buiten komend onheil, zoals dat veroorzaakt door ontplofbare stoffen, behoort van oudsher tot de kerntaken van de overheid. De Staat heeft deze taak opgepakt en regelgeving gemaakt waardoor vervoer, be- en verwerking en opslag van ontplofbare stoffen verboden was als daarvoor geen vergunning, met de daaraan verbonden (veiligheids)voorschriften, was verleend. De vergunning werd verleend door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waarin de opslagplaats was gelegen, waarbij voorschriften gesteld in het Handboek Milieuvergunningen in acht moesten worden genomen. Voordat een vergunning werd verleend, kreeg het bureau Adviseur Milieuvergunningen van de sectie Milan van de directie Materieel Koninklijke Landmacht van het Ministerie van Defensie (later en hierna genoemd: bureau AMV) gelegenheid advies uit te brengen met betrekking tot de gevolgen die de vuurwerkopslag voor de externe veiligheid heeft (zoals over de afstand die tot omliggende bebouwing en bewoning moest worden aangehouden). Bij het uitbrengen van dat advies maakte (de voorganger van) bureau AMV sinds 1992 gebruik van de door het bureau zelf herziene, interne normen, neergelegd in het Memorandum Veiligheidsafstanden Opslag vuurwerk Algemeen, het Memorandum Veiligheidsafstanden Opslag Groot Vuurwerk en voorts in het Memorandum Veiligheidsafstanden Opslag Klein Vuurwerk (hierna: de Memoranda Veiligheidsafstanden). Hierin en in het Handboek Milieuvergunningen waren voor vuurwerk hoeveelheden en (VN-)gevarenklassen opgenomen waaraan (veiligheids)afstanden tot gevoelige gebouwen en woningen van derden waren gekoppeld.

    3.5 De (VN-) gevarenklassen werden bepaald door te onderscheiden in explosie-effecten die tijdens beproevingen (conform beschreven beproevingsmethoden) werden geconstateerd. Dit gebeurde in het land van herkomst op grond van de richtlijnen met betrekking tot het transport van gevaarlijke stoffen. Deze richtlijnen zijn door de Verenigde Naties tot stand gebracht en zijn vastgelegd in de "Recommendations on the transport of dangerous goods" en de bijlagen "Model Regulations" en het "Manual of Tests and Criteria" (hierna: de VN-richtlijnen).

    3.6 Volgens de VN-richtlijnen valt vuurwerk in de transportgevarenklasse 1. Deze gevarenklasse is onderverdeeld in zes subklassen (1.1 tot en met 1.6) waaraan de letter S of G kan zijn toegevoegd in verband met de mate van gevoeligheid of de aard van de stof. Stoffen in de subklasse 1.1 hebben gevaar voor massa-explosie, stoffen in subklasse 1.2, 1.3 en 1.4 hebben dat gevaar niet. Bij stoffen in de subklasse 1.4 blijven de gevolgen van ongecontroleerde ontsteking (in hoofdzaak) beperkt tot het collo. Bij stoffen in de subklasse 1.3 is er gevaar voor brand en gering gevaar voor luchtdruk- of scherfwerking of warmtestraling.

    De indeling in een gevarensubklasse is mede afhankelijk van de (transport)verpakking. Veranderingen in het type of de aard van de verpakking kunnen leiden tot een andere classificatie. De classificatie is op de verpakking aangegeven.

    3.7 Na de vuurwerkramp zijn bij Koninklijk Besluit van 22 januari 2002 nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk vastgesteld (het Vuurwerkbesluit, Stb. 2002, 33). Volgens dit besluit mag binnen een inrichting waar (mede) professioneel vuurwerk wordt opgeslagen of bewerkt, niet meer dan 6000 kg vuurwerk aanwezig zijn en mag een zodanige inrichting uitsluitend zijn gelegen op een afstand van ten minste 800 meter van kwetsbare objecten zoals woningen. Dit is een grotere afstand dan op 13 mei 2000 gold (zoals bijvoorbeeld 37,5 meter voor bepaalde opslag van 1.3G-vuurwerk).

    3.8 Ten tijde van de vuurwerkramp was het aan SEF op grond van een revisievergunning van 22 april 1997 en een tijdelijke veranderingsvergunning van 19 juli 1999 toegestaan om in dertien bunkers, in zeven MAVO-boxen en in veertien zeecontainers vuurwerk op te slaan tot maximaal 158.500 kg vuurwerk in de lichtste gevarenklasse 1.4 S/G in originele transportverpakking of, in plaats daarvan, 136.500 kg 1.4 S/G vuurwerk plus maximaal 2000 kg van de zwaardere gevarenklasse 1.3 G. Daarnaast mocht er tijdens de werkuren maximaal 500 kg van de klasse 1.4 S/G onverpakt in de ompakruimte aanwezig zijn. Opslag van vuurwerk van de zwaarste gevarenklassen 1.1 en 1.2 was niet toegestaan. Er waren op het SEF-terrein twee extra zeecontainers geplaatst, boven het toegestane aantal van veertien.

    3.9 De revisie- en tijdelijke veranderingsvergunning waren verleend door burgemeester en wethouders (hierna: B&W) op grond van de Wet milieubeheer, nadat daarover advies was ingewonnen bij het bureau AMV.

    3.10 Voorts beschikte SEF over een bezigingsvergunning en een afleveringsvergunning. Deze vergunningen waren verleend door de Rijksverkeersinspectie (hierna: RVI).

    3.11 Na de vuurwerkramp is de onafhankelijke "Commissie onderzoek vuurwerkramp" ingesteld (hierna: de commissie-Oosting). Deze commissie kreeg tot taak de feitelijke oorzaak, de toedracht en de bestrijding van de vuurwerkontploffing en de directe gevolgen daarvan te onderzoeken. Daarbij moesten in ieder geval worden betrokken de milieuveiligheid, de veiligheid voor de omgeving en de ruimtelijke ordening en voorts de openbare veiligheid. Het...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT