Cassatie van Supreme Court (Netherlands), 29 de Octubre de 2010

Datum uitspraak29 de Octubre de 2010
Uitgevende instantie:Supreme Court (Netherlands)

29 oktober 2010

Eerste Kamer

09/00355

DV/EE

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

in de zaak van:

[De vrouw],

wonende te [woonplaats],

EISERES tot cassatie, verweerster in het voorwaardelijk incidentele cassatieberoep,

advocaat: mr. J. van Duijvendijk-Brand,

t e g e n

[De man],

wonende te [woonplaats],

VERWEERDER in cassatie, eiser in het voorwaardelijk incidentele cassatieberoep,

advocaten: mr. P.J.M. von Schmidt auf Altenstadt en mr. N.T. Dempsey.

Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de vrouw en de man.

  1. Het geding in feitelijke instanties

    Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:

    1. het vonnis in de zaak met de nummers 110416/HA ZA 04-1070 en 116254/HA ZA 04-2177 van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 19 oktober 2005,

    2. de arresten in de zaak HD 103.003.004 van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 16 oktober 2007 en 14 oktober 2008.

    De arresten van het hof zijn aan dit arrest gehecht.

  2. Het geding in cassatie

    Tegen de arresten van het hof heeft de vrouw beroep in cassatie ingesteld. De man heeft voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingesteld. De cassatiedagvaarding en de conclusie van antwoord tevens houdende incidenteel cassatieberoep zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.

    Partijen hebben over en weer geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

    De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten en voor de vrouw mede door mr. M.E.M.G. Peletier, advocaat bij de Hoge Raad.

    De conclusie van de Advocaat-Generaal P. Vlas strekt tot verwerping van het principale beroep.

  3. Beoordeling van de middelen in het principale beroep

    De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

    Nu de middelen in het principale beroep falen, komt het voorwaardelijk ingestelde incidentele beroep niet aan de orde.

  4. Beslissing

    De Hoge Raad verwerpt het principale beroep.

    Dit arrest is gewezen door de vice-president D.H. Beukenhorst als voorzitter en de raadsheren J.C. van Oven, W.A.M van Schendel, C.A. Streefkerk en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 29 oktober 2010.

    09/00355

    Mr. P. Vlas

    Zitting 3 september 2010

    Conclusie inzake:

    [De vrouw]

    tegen

    [De man]

    Deze zaak heeft vooral betrekking op de uitleg van een kwijtingsbeding in een echtscheidingsconvenant.

  5. Feiten en procesverloop

    1.1 In cassatie kan worden uitgegaan van de volgende feiten(1):

    Eiseres tot cassatie (hierna: de vrouw) en verweerder in cassatie (hierna: de man) zijn op 30 mei 1986 op huwelijkse voorwaarden gehuwd. Op 3 september 1999 werd de echtscheiding tussen hen uitgesproken. Deze beschikking werd ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand op 8 november 1999.

    1.2 De huwelijkse voorwaarden bepalen, voor zover hier van belang:

    Artikel 1:

    Tussen partijen bestaat geen enkele huwelijksvermogensrechtelijke gemeenschap van goederen.

    Artikel 2:

    1. Indien staande huwelijk onroerend goed wordt gekocht dat zal dienen als echtelijke woning of anderszins aan de samenwoning dienstbaar zal zijn, zal dit onroerend goed door beide partijen, ieder voor de onverdeelde helft, in eigendom worden verworven, tenzij partijen anders overeenkomen.

    (...)

    Artikel 10:

    1. Partijen verplichten zich jegens elkander ter verdeling bij helfte bijeen te voegen hetgeen van hun netto-inkomsten uit arbeid niet is besteed ter dekking van de kosten van de huishouding of op andere wijze gelijkelijk aan beiden is ten goede gekomen.

    (...)

    4. Vorderingen terzake van verrekening verjaren niet en vervallen evenmin door tijdsverloop.

    (...)

    Artikel 11:

    In alle gevallen waarin geschil bestaat omtrent de uitleg van bepalingen van deze huwelijkse voorwaarden wordt dit geschil ter beslissing voorgelegd aan notaris H.M.J. Molenaar.

    (...)

    De staat van aanbrengsten, gehecht aan de huwelijkse voorwaarden, vermeldt onder meer aan de zijde van de man een banktegoed groot f 400.000, een appartementsrecht in Rotterdam, de onverdeelde helft in een appartementsrecht in Juan les Pins (Frankrijk), twee percelen grond in Californië (Verenigde Staten van Amerika) alsmede een met hypotheek belast appartementsrecht te Eindhoven aan de zijde van de vrouw.

    1.3 Partijen hebben op 25 juni 1999 een echtscheidingsconvenant ondertekend. Dit convenant bepaalt onder meer:

    In aanmerking nemende:

    Partijen zijn op 30 mei 1986 in de gemeente Vught op huwelijkse voorwaarden, inhoudende uitsluiting van elke gemeenschap, met elkaar gehuwd.

    (...)

    Partijen wensen de gevolgen van de echtscheiding (...) te regelen en wel op de hierna te melden wijze.

    (...)

    Ten aanzien van de kinderen:

    (...)

    Ten aanzien van de verplichting tot levensonderhoud:

    Met ingang van de dag, dat de vrouw met de kinderen zelfstandig en gescheiden van de man in de door de man aangekochte woning op de hoek [a-straat] en [b-straat] te [plaats] woont, (...) zal de man (...) aan de vrouw een uitkering van levensonderhoud (...) betalen van f 5.000 per maand.

    In aanvulling daarop geldt, dat de vrouw voor de bewoning van die woning, die de vrouw zal betrekken zodra de voorgenomen verbouwing gereed is, geen vaste maandelijkse vergoeding aan de man hoeft te betalen.

    (...)

    De vrouw is gerechtigd om die woning te blijven bewonen zo lang zij dat wenst. (...) Het betreft hier nadrukkelijk een persoonlijk recht van de vrouw, (...).

    Bijkomende afspraken:

    Partijen stellen voorzoveel nodig nu reeds voor alsdan vast, dat ieder van hen eigenaar is van de roerende zaken, die hij/zij ten tijde van de ontbinding van het huwelijk feitelijk onder zich heeft, waaronder ook te verstaan de auto's.

    (...)

    Onverminderd het vorengaande doen partijen verder uitdrukkelijk afstand van hun recht om ontbinding en/of vernietiging van deze overeenkomst te vorderen.

    Partijen verklaren ten slotte door ondertekening van deze akte behoudens het vorenstaande over en weer niets meer van elkaar te vorderen te hebben en elkaar over en weer vrijwaring en decharge te verlenen.

    Laatstgenoemd beding wordt hierna ook het kwijtingsbeding genoemd.

    1.4 Partijen hebben bovendien aanvullende afspraken gemaakt. Deze zijn vastgelegd in de brief van 23 juni 1999 van de indertijd bij de echtscheiding betrokken (gemeenschappelijke) advocaat mr. A.M. van Tilburg. De afspraken houden kort gezegd in dat voor rekening van de man nog komen de verbouwingskosten voor de aan de vrouw ter beschikking gestelde woning tot f 100.000, dat de vrouw ten laste van de man een bedrag van f 100.000 voor de inrichting van die woning zal ontvangen, dat de auto Golf Cabrio op naam van de vrouw zal worden gesteld en dat de vrouw nog een bedrag van f 20.000 zal krijgen.

    1.5 Begin 1988 heeft de man met van zijn moeder geleend geld voor een bedrag van f 300.000 exclusief kosten koper (f 320.811 inclusief) een perceel grond gekocht aan de [c-straat] te [plaats]. De grond is alleen ten name van de man gesteld. Daarop is de echtelijke woning gebouwd. De bouw is gefinancierd uit een door de moeder van de man verstrekte geldlening van f 864.096,96 die na de bouw met een recht van hypotheek is versterkt. De geldlening en hypotheek staan alleen ten name van de man. De vrouw heeft toestemming ex art. 1:88 BW verleend. In 1990, zo blijkt uit de hypotheekakte, is f 14.096,96 afgelost (de man vermoedt dat dit deel door zijn moeder is kwijtgescholden), zodat een bedrag van f 850.000 resteerde. Daarop is niet verder afgelost. In 2002 zijn de grond en de woning verkocht voor € 1.588.231.

    1.6 De onder 1.3 genoemde woning aan de [a-straat 1] te [plaats] is in het kader van de echtscheiding in 1999 door de man gekocht voor € 322.184. Op die woning rust geen hypotheek. De aankoop van de woning is volgens de man gefinancierd met geld dat hij van zijn moeder heeft geleend.

    1.7 Bij inleidende dagvaarding van 5 april 2004 heeft de vrouw de man gedagvaard voor de rechtbank 's-Hertogenbosch. Voor zover thans nog van belang heeft de vrouw (na voeging van twee zaken in eerste aanleg en na wijziging van eis in hoger beroep) gevorderd, samengevat (zie rov. 2.1 van 's hofs arrest van 16 oktober 2007), dat de man zal worden veroordeeld om aan de vrouw te betalen hetgeen hij uit hoofde van de huwelijkse voorwaarden aan haar is verschuldigd (zaak bekend onder rolnummer 04-1070 in eerste aanleg) alsmede om mee te werken aan een boedelbeschrijving (zaak bekend onder rolnummer 04-2177 in eerste aanleg).

    1.8 De vrouw heeft aan haar vorderingen (onder meer) ten grondslag gelegd dat het echtscheidingsconvenant van 25 juni 1999 geen afspraken bevat omtrent het bepaalde in de artikelen 2 en 10 van de huwelijkse voorwaarden en dat partijen daaromtrent ook niet hebben onderhandeld of overeenstemming hebben bereikt, zodat op grond van die bepalingen alsnog dient te worden afgerekend (zie rov. 4.1.5 van 's hofs arrest van 16 oktober 2007).

    1.9 De man heeft gemotiveerd verweer gevoerd, waaronder het verweer dat partijen elkaar bij het echtscheidingsconvenant over en weer finale kwijting hebben verleend.

    1.10 Bij vonnis van 19 oktober 2005 heeft de rechtbank zowel in de zaak met rolnummer 04-1070 als in de zaak met rolnummer 04-2177 de vorderingen van de vrouw afgewezen.

    1.11 De vrouw is van dit vonnis in hoger beroep gekomen bij het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De man heeft verweer gevoerd en van zijn zijde incidenteel appel ingesteld. Bij (tussen)arrest van 16 oktober 2007 heeft het hof de vrouw toegelaten feiten en omstandigheden te bewijzen die de voorshands aangenomen uitleg van het kwijtingsbeding in het echtscheidingsconvenant, namelijk dat dit beding mede betrekking heeft op eventuele aanspraken uit hoofde van de huwelijkse voorwaarden, kunnen ontzenuwen. Voor het geval dit bewijs wordt geleverd, heeft het hof de man toegelaten feiten en omstandigheden te bewijzen die de conclusie rechtvaardigen dat ten aanzien van de echtelijke woning...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT