Hoger beroep van Centrale Raad van Beroep, 3 de Noviembre de 2010

Datum uitspraak 3 de Noviembre de 2010
Uitgevende instantie:Centrale Raad van Beroep

08/4221 WAO

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant),

tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 6 juni 2008, 06/2712 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

[betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene)

en

appellant.

Datum uitspraak: 3 november 2010

  1. PROCESVERLOOP

    Appellant heeft hoger beroep ingesteld.

    Namens betrokkene heeft mr. W.C. de Jonge, advocaat te Vlaardingen, een verweerschrift ingediend.

    Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 november 2009. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.K. Dekker. Betrokkene is samen met mr. De Jonge verschenen.

    De Raad heeft het onderzoek heropend en neuroloog dr. J.W. Stenvers benoemd als deskundige. Met een rapport van 26 maart 2010 heeft de deskundige verslag uitgebracht van zijn onderzoek van betrokkene en vragen van de Raad beantwoord. Op verzoek van de Raad heeft de deskundige met een aanvullend rapport van 20 juli 2010 gereageerd op een commentaar van de bezwaarverzekeringsarts. Partijen hebben op dit rapport hun zienswijze gegeven.

    De zaak is opnieuw behandeld ter zitting op 13 oktober 2010. Voor appellant is mr. W.M.J. Evers verschenen. Ook betrokkene en mr. De Jonge waren aanwezig.

  2. OVERWEGINGEN

    1. Betrokkene heeft beroep ingesteld tegen een besluit van appellant van 24 mei 2006 ter uitvoering van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (hierna: WAO). Met dat besluit heeft appellant zijn besluit van 24 november 2005 gehandhaafd waarbij de WAO-uitkering van betrokkene met ingang van 25 januari 2006 is beëindigd omdat zij weer geschikt werd geacht voor haar werk als docente Nederlands.

    2. Bij de aangevallen uitspraak is het beroep van betrokkene tegen het besluit van 24 mei 2006 gegrond verklaard, omdat de rechtbank er niet van overtuigd is geraakt dat betrokkene op 25 januari 2006 in staat was om in het eigen werk te functioneren. De rechtbank is voor haar oordeel afgegaan op de opvatting van de door haar als deskundige benoemde GZ-psycholoog J.R.M. van Erven-Sommers dat de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) geen juist beeld geeft van de beperkingen die betrokkene op die datum had voor het verrichten van arbeid.

      3.1. Appellant heeft in hoger beroep naar voren gebracht dat uit de rapportage van Van Erven-Sommers niet kan worden afgeleid dat betrokkene op medische gronden meer beperkt...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT