Kort geding van Rechtbank 's-Gravenhage, 29 de Octubre de 2010

Sprekergepubliceerd
Datum uitspraak29 de Octubre de 2010
Uitgevende instantie:Rechtbank 's-Gravenhage

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE

Sector civiel recht - voorzieningenrechter

zaak- / rolnummer: 376808 / KG ZA 10-1204

Vonnis in kort geding van 29 oktober 2010

in de zaak van

  1. [A],

  2. [B],

    beiden wonende te Amsterdam,

    eisers,

    advocaat mr. M.A.R. Schuckink Kool te ’s-Gravenhage,

    tegen:

    de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie),

    zetelende te ’s-Gravenhage,

    gedaagde,

    advocaat mr. A.Th.M. ten Broeke te ’s-Gravenhage.

    Gedaagde wordt hierna aangeduid als ‘de Staat’.

  3. De feiten

    Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 18 oktober 2010 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.

    1.1. Eisers bewonen de panden aan de [pand 1] en [pand 2] te Amsterdam.

    1.2. Met ingang van 1 oktober 2010 is in werking getreden de Wet van 24 juli 2010 tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht, de Leegstandwet, en enige andere wetten in verband met het verder terugdringen van kraken en leegstand (hierna: Wet kraken en leegstand). Op grond van deze wet zijn, voor zover hier van belang, de volgende bepalingen aan het Wetboek van Strafrecht (Sr), respectievelijk het Wetboek van Strafvordering (Sv) toegevoegd:

    artikel 138a Sr:

    “1. Hij die in een woning of gebouw, waarvan het gebruik door de rechthebbende is beëindigd, wederrechtelijk binnendringt of wederrechtelijk aldaar vertoeft, wordt, als schuldig aan kraken, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie.”

    artikel 551a Sv:

    “In geval van verdenking van een misdrijf als omschreven in de artikelen 138, 138a en 139 van het Wetboek van Strafrecht kan iedere opsporingsambtenaar de desbetreffende plaats betreden. Zij zijn bevoegd alle personen die daar wederrechtelijk vertoeven, alsmede alle voorwerpen die daar ter plaatse worden aangetroffen, te verwijderen of te doen verwijderen.”

    1.3. De toelichting bij de derde nota van wijziging betreffende het voorstel van Wet kraken en leegstand (Kamerstukken Tweede Kamer 2008-2009, 31 560, nr. 11) luidt als volgt:

    “Bij tweede nota van wijziging is in het wetsvoorstel een expliciete wettelijke bepaling opgenomen voor het op strafvorderlijke titel ontruimen van kraakpanden. Over deze bepaling zijn adviezen van de Raad van State en van het College van procureurs-generaal ontvangen. Deze adviezen geven aanleiding op twee punten technische verbeteringen in de voorgestelde bepaling door te voeren. In de eerste plaats is op advies van zowel de Raad als het College in de voorgestelde bepaling expliciet gemaakt dat de opsporingsambtenaar die bij verdenking van kraken het pand betreedt, niet alleen bevoegd is de personen die daar wederrechtelijk vertoeven te verwijderen, maar ook de daar ter plaatse aangetroffen voorwerpen te verwijderen. De voorgestelde bepaling betreft, zoals het College opmerkt, geen strafvorderlijke inbeslagneming in de betekenis van de artikelen 94 en 94a van het Wetboek van Strafvordering; het gaat eenvoudig om een bevoegdheid de voorwerpen uit het pand te verwijderen. In de tweede plaats is de voorgestelde bepaling op advies van het College in twee zinnen opgesplitst om zo redactioneel beter te doen uitkomen dat de opsporingsambtenaar de bevoegdheid wordt toegekend de wederrechtelijk in het pand vertoevende personen (en de daar aangetroffen voorwerpen) uit het pand te verwijderen. Volgens het College was in de bij tweede nota van wijziging in het wetsvoorstel opgenomen bepaling de verwijdering uit het pand alleen als doel van het binnentreden omschreven, en bij strikte lezing niet als (zelfstandige) bevoegdheid.”

    1.4. In de memorie van antwoord aan de Eerste Kamer betreffende het voorstel van Wet kraken en leegstand (Kamerstukken Eerste Kamer 2009-2010, 31 560, nr. C) staat, voor zover hier van belang, het volgende:

    “(…)Voorts hadden de leden van de PvdA-fractie vragen over de relatie van de vormgeving van het kraakverbod met de trias politica en met artikel 1 WvSr. Is de voorgestelde bundeling van bevoegdheden – waarbij de uitvoerende macht zonder rechterlijk vonnis oordeelt dat sprake is van een overtreding van artikel 138a WvSr en vervolgens op basis van dit oordeel kan acteren – niet in strijd met deze trias?

    Ons uitgangspunt is dat de jarenlange praktijk waarin kraakpanden op strafvorderlijke titel werden ontruimd, voorzien van een adequate wettelijke grondslag, kan worden gecontinueerd. Dit uitgangspunt is uitgewerkt in het voorgestelde artikel 551a Sv waarin aan opsporingsambtenaren de bevoegdheid wordt verleend bij verdenking van kraken tot ontruiming over te gaan. Voor ontruiming van kraakpanden behoeven zij – op grond van de Algemene wet op het binnentreden – een machtiging van de (hulp)officier van justitie. In de voorgestelde bepaling is, conform de tot nu toe geldende praktijk, niet voorzien in een vereiste...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT