Eerste aanleg - meervoudig van Rechtbank 's-Gravenhage, 16 de Noviembre de 2010

Sprekergepubliceerd
Datum uitspraak16 de Noviembre de 2010
Uitgevende instantie:Rechtbank 's-Gravenhage

RECHTBANK ‘S-GRAVENHAGE

Nevenzittingsplaats Groningen

Sector Bestuursrecht

Vreemdelingenkamer

Meervoudige kamer

Zaaknummer: Awb 10/14892

Uitspraak in het geschil tussen:

X

van Afghaanse nationaliteit,

V-nummer: (…)

eiser,

gemachtigde: mr. G. Tuenter, advocaat te Apeldoorn,

en

DE MINISTER VAN JUSTITIE

voorheen de Staatssecretaris van Justitie

(Immigratie- en Naturalisatiedienst),

te ’s-Gravenhage,

verweerder,

vertegenwoordigd door mr. E. Gerssen, ambtenaar ten departemente.

  1. Ontstaan en loop van het geschil

    1.1. Bij het bestreden besluit van 7 april 2010 heeft verweerder de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd van eiser op grond van artikel 35, eerste lid, aanhef en onder a, Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) ingetrokken.

    1.2. Op 21 april 2010 heeft eiser hiertegen beroep ingesteld. Op 25 mei 2010 zijn de gronden van beroep ingediend.

    1.3. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank toegezonden. De griffier heeft de van verweerder ontvangen stukken aan eiser toegezonden en eiser in de gelegenheid gesteld om nadere gegevens te verstrekken. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

    1.4. Eiser heeft bij brief van 26 juli 2010, bij brief van 13 augustus 2010 en bij onderscheiden brieven van 15 augustus 2010, nadere stukken ingediend.

    1.5. Het beroep is behandeld ter openbare zitting van de meervoudige kamer van de rechtbank van 26 augustus 2010. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

  2. Rechtsoverwegingen

    Feiten en standpunten van partijen

    2.1. Op 25 april 1999 heeft eiser een aanvraag om toelating als vluchteling ingediend.

    2.2. Bij besluit van 7 september 1999 heeft verweerder de aanvraag ingewilligd. Met ingang van 1 april 2001 is de vergunning tot verblijf van eiser op grond van artikel 115, vierde lid, Vw 2000 aangemerkt als een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd.

    2.3. Bij besluit van 4 januari 2006 heeft verweerder op grond van artikel 35, eerste lid, aanhef en onder k, Vw 2000 de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd ingetrokken.

    2.4. Het tegen dat besluit ingestelde beroep van 31 januari 2006 is door deze rechtbank, nevenzittingsplaats Zwolle, bij uitspraak van 13 augustus 2007 (Awb 06/5857) gegrond verklaard. Het besluit van 4 januari 2006 is vernietigd wegens strijd met het motiveringsbeginsel. Verweerder diende nader te bezien of in het geval van eiser sprake zal zijn van een duurzame schending van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Verweerder is opgedragen een nieuw besluit te nemen, met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Tegen deze uitspraak hebben partijen hoger beroep ingesteld.

    2.5. Bij uitspraak van 3 juli 2008 (200706386/1) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) het hoger beroep van eiser ongegrond en het hoger beroep van verweerder gegrond verklaard, de uitspraak van 13 augustus 2007 vernietigd en de zaak naar deze rechtbank, nevenzittingsplaats Zwolle, teruggewezen, om door haar te worden behandeld en beslist met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.

    2.6. Bij uitspraak van 9 april 2009 heeft deze rechtbank, nevenzittingsplaats Zwolle, het beroep van eiser gegrond verklaard, het besluit van 4 januari 2006 vernietigd en bepaald dat verweerder opnieuw op de aanvraag dient te beslissen, met inachtneming van die uitspraak (Awb 08/24920). In de uitspraak van 9 april 2009 is, gezien de terugwijzing door de AbRS, uitsluitend de vraag beoordeeld of eiser aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Afghanistan te vrezen heeft voor een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM.

    2.7. Eiser heeft het tegen genoemde uitspraak ingestelde hoger beroep bij brief van

    20 juli 2009 ingetrokken.

    2.8. Verweerder heeft het bestreden besluit van 7 april 2010 gemotiveerd als volgt. Als gevolg van de uitspraak van de AbRS van 3 juli 2008 is met de uitspraak van 13 augustus 2007 in rechte komen vast te staan dat artikel 1 (F) van het Vluchtelingenverdrag (Vv) op eiser van toepassing is. Derhalve wordt eiser, onder verwijzing naar de overwegingen inzake het tegenwerpen van artikel 1 (F) Vv, die als herhaald en ingelast dienen te worden beschouwd, artikel 1 (F) wederom tegengeworpen. Daarnaast is het volgende overwogen.

    De transcriptie van een met (…) gevoerd telefoongesprek kan niet worden beschouwd als informatie afkomstig uit objectieve bron. Uit de uitspraak van de AbRS van 24 september 2009 (200901907/1) volgt dat de notitie van de United Nations High Commissioner for Refugees (UNHCR) van mei 2008 en de rapportages en correspondentie van dr. Giustozzi onvoldoende zijn om af te doen aan de conclusie in het ambtsbericht [de rechtbank leest: van 29 februari 2000] dat alle (onder)officieren van de Khadimat-e Atal’at-e Dowlati (de KhAD) en de Wazarat-e Amaniat-e Dowlati (de WAD) zich schuldig hebben gemaakt aan schendingen van de mensenrechten. Uit genoemde uitspraak van 24 september 2009 volgt voorts dat uit de omstandigheid dat op dit moment geen herhaald onderzoek naar de accuraatheid van het ambtsbericht wordt uitgevoerd, niet kan worden afgeleid dat gerechtvaardigde twijfel bestaat over de informatie die van de destijds gebruikte bronnen is verkregen. Blijkens de uitspraak van 24 september 2009 mag nog immer worden uitgegaan van de in dit kader relevante conclusies uit het ambtsbericht van februari 2000. De rapportages van Giustozzi zijn voor een niet onbelangrijk deel gebaseerd op aannames en veronderstellingen. Op basis van die veronderstellingen kan niet geconcludeerd worden dat de in het verleden uitgevoerde diverse onderzoeken van het Nederlandse Ministerie van Buitenlandse Zaken onbetrouwbaar zijn of tot onjuiste conclusies zouden hebben geleid. Gelet op de inhoud en strekking van de individuele ambtsberichten van 12 juli 2000, van

    4 augustus 2000 en van 26 april 2005 en op grond van de in acht genomen zorgvuldigheid bij de samenstelling van genoemde ambtsberichten, kan niet anders worden geconcludeerd dan dat de Nationale Garde, waar eiser werkzaam was, onderdeel was van het Afghaanse Ministerie van Staatsveiligheid en onder de WAD ressorteerde. Daaruit volgt, onder verwijzing naar...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT