Voorlopige voorziening+bodemzaak van Rechtbank 's-Gravenhage, Voorzieningenrechter, 24 de Agosto de 2010

Sprekergepubliceerd
Datum uitspraak24 de Agosto de 2010
Uitgevende instantie:Voorzieningenrechter

RECHTBANK 's-GRAVENHAGE

Sector bestuursrecht

Nevenzittingsplaats Haarlem

zaaknummer: AWB 10 / 14149 (voorlopige voorziening)

AWB 10 / 14147 (beroep)

uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter van 24 augustus 2010

in de zaak van:

[naam eiser],

geboren op [geboortedatum], van Burkinabese nationaliteit,

eiser, tevens verzoeker, verder te noemen eiser,

gemachtigde: mr. E. Groenendijk, advocaat te Hoofddorp,

tegen:

de minister van Justitie,

verweerder,

gemachtigden: mr. F. Heijnink en mr. W. Kristel, beiden werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te ’s-Gravenhage.

  1. Procesverloop

    1.1 Eiser heeft op 17 juli 2008 bezwaar gemaakt tegen de ambtshalve weigering van verweerder om eiser een aanbod te doen op grond van de Regeling afwikkeling nalatenschap oude Vreemdelingenwet (hierna: de Regeling) zoals neergelegd in het Wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire 2007/11 (hierna: WBV 2007/11). Bij besluit van 13 oktober 2008 is dit bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Op 14 oktober 2008 heeft eiser tegen dit besluit beroep ingesteld. Bij besluit van 3 februari 2009 heeft verweerder het besluit van 13 oktober 2008 ingetrokken. In datzelfde besluit heeft verweerder opnieuw beslist op het bezwaarschrift en het bezwaar ongegrond verklaard. Hierop heeft eiser beroep ingesteld en heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank ’s-Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem, het beroep bij uitspraak van 30 juni 2009 gegrond verklaard en het besluit vernietigd. In hoger beroep heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) in haar uitspraak van 24 december 2009 deze uitspraak bevestigd. Derhalve diende opnieuw op het bezwaar van 17 juli 2008 te worden beslist.

    1.2 Bij besluit van 9 april 2010 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Hierop heeft eiser op 15 april 2010 beroep ingesteld en tevens verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

    1.3 De openbare behandeling van de geschillen heeft plaatsgevonden op 16 juli 2010. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door gemachtigde voornoemd. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door gemachtigden voornoemd.

  2. Overwegingen

    2.1 Ingevolge WBV 2007/11 wordt – voor zover hier van belang – een vergunning gegeven aan de vreemdeling:

    1. wiens eerste asielaanvraag vóór 1 april 2001 is ingediend, dan wel die zich reeds vóór 1 april 2001 bij de IND of vreemdelingenpolitie heeft gemeld voor het indienen van een asielaanvraag.

    2.2 In voornoemde uitspraak heeft de Afdeling in r.o 2.1.3. e.v. overwogen dat eiser ten bewijze van de stelling dat hij vóór 1 april 2001 een asielaanvraag heeft ingediend, de brieven van 13 maart 1998 en 27 oktober 2000 van de Immigratie- en naturalisatiedienst (hierna: IND), alsmede de telefoonnotities van 29 oktober 2000 en 31 augustus 2007 heeft overgelegd. Voorts heeft zij overwogen dat eiser de stelling van verweerder dat vóór 1 april 2001 geen asielaanvraag is ingediend, omdat daarvan uit het papieren dossier en de beschikbare computersystemen niet is gebleken, gemotiveerd betwist. Nu deze stukken concrete aanknopingspunten bevatten voor twijfel aan de juistheid van die stelling heeft verweerder in het besluit niet kunnen volstaan met de enkele stelling dat de gestelde asielaanvraag geen steun vindt in het papieren dossier en de beschikbare computersystemen. De afdeling heeft vervolgens geoordeeld dat sprake is van een motiveringsgebrek.

    2.3 Op 9 april 2010 heeft verweerder een nieuw besluit genomen. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat de diverse stukken waar eiser zich op heeft gebaseerd niet leiden tot de conclusie dat een asielaanvraag is ingediend.

    2.4 De rechtbank zal hieronder de documenten die eiser in de procedure heeft gebracht en de betrokken standpunten van partijen afzonderlijk bespreken.

    Brief van “13 mart 1998”

    2.5 In deze brief afkomstig van de IND is de volgende zinsnede opgenomen: “Hierbij bevestig ik de ontvangst van bovenvermelde brief over de herziening van de asielaanvraag”. In de aanhef van deze brief wordt verwezen naar een brief van eiser van “11 mart 1998”.

    2.6 Door eiser is aangevoerd dat verweerders stelling dat de brief van “13 mart 1998” niet door verweerder verstuurd is omdat deze afwijkt van de gangbare brieven die hij in die periode heeft verzonden, niet onderbouwd is. Daarbij heeft hij ook aangevoerd dat verweerder het gebruikte vergelijkingsmateriaal, waaruit blijkt hoe verweerder tot zijn conclusie komt dat deze brief niet afkomstig is van de IND, niet heeft overgelegd.

    2.7 Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat de brief niet door hem is verzonden. Ter aanvulling op de overweging dat zowel deze brief als de brief van “11 mart 1998” ontbreken in het IND-dossier als ook de computersystemen heeft verweerder...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT