Hoger beroep van Court of Appeal of Leeuwarden (Netherlands), 19 de Octubre de 2010

Sprekergepubliceerd
Datum uitspraak19 de Octubre de 2010
Uitgevende instantie:Court of Appeal of Leeuwarden (Netherlands)

Beschikking d.d. 19 oktober 2010

Zaaknummer 200.033.090

HET GERECHTSHOF LEEUWARDEN

Beschikking in de zaak van

[naam],

wonende te [woonplaats],

appellant in het principaal appel,

geïntimeerde in het incidenteel appel,

hierna te noemen: de man,

advocaat mr. R.A. Schütz, kantoorhoudende te Leeuwarden,

tegen

[naam],

wonende te [woonplaats],

geïntimeerde in het principaal appel,

appellante in het incidenteel appel,

hierna te noemen: de vrouw,

advocaat mr. A. Szirmai, kantoorhoudende te Heerenveen.

Het geding in eerste aanleg

Bij beschikking van 28 januari 2009 heeft de rechtbank Leeuwarden, voor zover van belang, de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige [naam kind] (hierna: [kind]), geboren op [2000] te [plaats], met ingang van 10 juli 2008 bepaald op € 181,-- per maand.

Het geding in hoger beroep

Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 28 april 2009, heeft de man verzocht de beschikking van 28 januari 2009 te vernietigen (naar het hof begrijpt voor zover het de beslissing omtrent de kinderalimentatie betreft) en in zoverre opnieuw beslissende het verzoek van de vrouw tot vaststelling van een onderhoudsbijdrage voor [kind] af te wijzen, althans een lagere onderhoudsbijdrage vast te stellen en te bepalen dat de vrouw aan de man dient terug te betalen al hetgeen hij ter uitvoering van de bestreden beschikking aan de vrouw diende te voldoen en heeft voldaan, althans te bepalen dat de vrouw aan de man zal dienen terug te betalen al hetgeen hij uit hoofde van de in hoger beroep te wijzen beschikking teveel aan de vrouw heeft voldaan.

Bij verweerschrift, binnengekomen op de griffie op 29 juni 2009, heeft de vrouw het verzoek bestreden en geconcludeerd tot niet-ontvankelijk verklaring dan wel afwijzing van het verzoek.

Tevens heeft de vrouw bij voormeld verweerschrift incidenteel beroep ingesteld en daarin verzocht de beschikking van 28 januari 2009 te vernietigen voor zover daarbij de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind] is bepaald op € 181,-- per maand en opnieuw beslissende te bepalen dat de man een bijdrage van € 650,-- per maand dient te voldoen, althans een in goede justitie vast te stellen bijdrage, met ingang van 10 juli 2008, althans een in goede justitie te bepalen datum.

Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 14 augustus 2009, heeft de man het verzoek in het incidenteel beroep bestreden en geconcludeerd tot ongegrondverklaring en afwijzing ervan.

Het hof heeft voorts kennisgenomen van de overige stukken, waaronder een brief (met bijlagen) van mr. Szirmai gedateerd 28 januari 2010, een brief (met bijlagen) van mr. Schütz gedateerd 29 januari 2010 en een faxbericht van mr. Szirmai van

19 mei 2010, dat eveneens per gewone post namelijk bij brief van 25 mei 2010 is ingezonden.

De zaak is ter zitting op 11 februari 2010 aangehouden omdat de man door omstandigheden die hem niet kunnen worden toegerekend niet bij de mondelinge behandeling aanwezig kon zijn, en vervolgens behandeld ter zitting van het hof op

1 juni 2010. De man is daarbij verschenen, bijgestaan door zijn advocaat. De vrouw is eveneens verschenen, bijgestaan door mr. J. Oosterhof, kantoorgenote van

mr. Szirmai. Mr. Oosterhof heeft een pleitnota overgelegd.

De beoordeling

De vaststaande feiten

  1. Partijen zijn op 2 juli 2004 te Leeuwarden met elkaar gehuwd. [kind] is derhalve geboren uit de voorhuwelijkse relatie van partijen. Partijen zijn gezamenlijk belast met het gezag over [kind].

  2. Sinds de ontbinding van het huwelijk van partijen op 10 juli 2008 heeft [kind] zijn gewone verblijfplaats bij de vrouw.

  3. De man heeft voorts nog twee kinderen uit (een) eerdere relatie(s), [kind 2] en [kind 3], geboren op [1998] respectievelijk [1994]. [kind 3] maakte tijdens het huwelijk deel uit van het gezin van partijen en is kort na het uiteengaan van partijen bij de man komen wonen die het gezag over haar uitoefent. [kind 2] heeft sinds maart 2009 eveneens zijn hoofdverblijf bij de man.

  4. Bij beschikking van 28 januari 2009 is - voor zover voor dit hoger beroep van belang - beslist zoals hiervoor onder 'Het geding in eerste aanleg' is weergegeven.

    Het geschil

  5. De geschilpunten tussen partijen in het principaal appel van de man en het incidenteel appel van de vrouw betreffen:

    - de behoefte van [kind];

    - de draagkracht van de man en wel op de volgende punten:

    o de verwijtbaarheid van zijn inkomensverlies;

    o de onkostenvergoeding;

    o het inkomen uit vermogen;

    o de heffingskortingen;

    o de woonlasten;

    o de premie levensverzekering;

    o de ziektekosten;

    o de kosten van de omgangsregeling met [kind];

    o de behoefte van [kind 2];

    o de herinrichtingskosten;

    o de aflossing van de lening ten behoeve van de aanschaf van een auto;

    * de draagkracht van de vrouw en wel op de volgende punten:

    o de hoogte van het inkomen;

    o de kosten kinderopvang;

    o de advocaatkosten.

  6. Het hof stelt vast dat geen grief is gericht tegen de in eerste aanleg vastgestelde ingangsdatum van de onderhavige alimentatieverplichting, 10 juli 2008, zodat het hof daar met partijen vanuit zal gaan.

  7. In het navolgende zal het hof achtereenvolgens de behoefte van de onderhoudsgerechtigde [kind] bespreken, vervolgens de draagkracht van partijen als onderhoudsplichtigen en tenslotte het aandeel van partijen in de behoefte van de onderhoudsgerechtigde [kind].

    De behoefte van [kind]

  8. Het hof overweegt dat volgens vaste rechtspraak het netto gezinsinkomen in de laatste periode van het huwelijk een belangrijke factor is bij de bepaling van de behoefte aan alimentatie van een minderjarig kind.

  9. De rechtbank is in dit verband blijkens de bestreden beschikking bij de bepaling van de behoefte van [kind] uitgegaan van een netto gezinsinkomen van € 4.200,- per maand. Op basis van de CBS-NIBUD-tabel, opgenomen als bijlage in het Trema-rapport, met betrekking tot het eigen aandeel in de kosten van kinderen, heeft de rechtbank vervolgens de behoefte van [kind] berekend op € 644,- per maand. De rechtbank heeft bij de berekening van het netto gezinsinkomen geen rekening gehouden met een vergoeding uit een Persoonsgebonden budget (PGB) onder de overweging dat de vrouw deze vergoeding onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt in het licht van de betwisting zijdens de man.

  10. In haar incidenteel appel heeft de vrouw zich hierover beklaagd. Zij stelt dat de man een vergoeding uit PGB ontving ten behoeve van zorgverlening aan de [naam familie]. Het netto gezinsinkomen bedroeg volgens de vrouw dan ook geen € 4.200,- per maand maar € 5.300,- per maand. Volgens de vrouw is het niet juist dat de man na het overlijden van [kind 4], op 4 februari 2007, geen vergoeding meer heeft ontvangen uit het PGB van de [naam familie]. De man verleende volgens de vrouw niet alleen zorg voor [kind 4], maar ook voor een andere dochter uit die familie, namelijk [kind 5]. Ter onderbouwing daarvan heeft de vrouw bij haar verweerschrift/incidenteel appelschrift een aantal stukken gevoegd, waaronder een toekenningsbeschikking van het Zorgkantoor gedateerd 14 december 2007 en een bankafschrift van 7 mei 2007 waaruit een bijschrijving blijkt met vermelding 'begeleiding [kind 5]'.

  11. Gelet op de thans gegeven onderbouwing van haar stelling dat de man ook na

    4 februari 2007 nog inkomen heeft genoten uit het PGB van de [naam familie], is...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT