Hoger beroep van Council of State (Netherlands), Groningen, 9 de Febrero de 2011

Datum uitspraak 9 de Febrero de 2011
Uitgevende instantie:Groningen

201008066/1/V1.

Datum uitspraak: 9 februari 2011

RAAD VAN STATE

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

de minister van Justitie (hierna: de minister),

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Groningen, van 21 juli 2010 in zaak nr. 09/37731 in het geding tussen:

[vreemdeling]

en

de minister.

  1. Procesverloop

    Bij besluit van 7 juni 2005 heeft de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, voor zover thans van belang, een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen.

    Bij besluit van 22 januari 2010 heeft de staatssecretaris van Justitie het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar gegrond verklaard en de vreemdeling met ingang van 4 december 2007 een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleend, geldig tot 19 november 2010. Dit besluit is aangehecht.

    Bij uitspraak van 21 juli 2010, verzonden op 22 juli 2010, heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, voor zover daarbij de ingangsdatum is bepaald op 4 december 2007, en bepaald dat de minister een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.

    Tegen deze uitspraak heeft de minister bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 18 augustus 2010, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

    De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.

    Vervolgens is het onderzoek gesloten.

  2. Overwegingen

    2.1. In de overwegingen wordt onder de minister tevens verstaan diens rechtsvoorgangers.

    2.2. Ingevolge artikel 8, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM), voor zover thans van belang, heeft een ieder recht op respect voor zijn familie en gezinsleven.

    2.3. Het door de vreemdeling tegen het besluit van 7 juni 2005 gemaakte bezwaar, voor zover gericht tegen de afwijzing van de aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, heeft de minister aanvankelijk bij besluit van 9 mei 2006 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 11 juni 2007 in zaak nr. 06/26970 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de minister een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep ingesteld.

    Bij besluit van 20 maart 2008, voor zover thans van belang, heeft de minister voormeld bezwaar van de vreemdeling opnieuw ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 15 januari 2009 in zaak nr. 08/11168 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de minister...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT