Eerste aanleg - meervoudig van Rechtbank 's-Hertogenbosch, 28 de Febrero de 2011

Sprekergepubliceerd
Datum uitspraak28 de Febrero de 2011
Uitgevende instantie:Rechtbank 's-Hertogenbosch

vonnis

RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH

Sector Strafrecht

Parketnummer: 01/997003-09

Datum uitspraak: 28 februari 2011

Verkort vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch, meervoudige economische kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985,

wonende te [woonplaats], [adres].

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 14 februari 2011.

De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 10 augustus 2010. Aan verdachte is ten laste gelegd dat:

  1. hij in of omstreeks de periode juni 2008 tot en met 19 december 2009, te Eindhoven en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen, opzettelijk meermalen, althans eenmaal, consumentenvuurwerk, waaronder mortieren, Cobra's, lawinepijlen, vlinders, flowerbeds en/of lawinepijlen vanuit Polen en/of Duitsland via België binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, voorhanden heeft gehad en/of aan een of meer anderen ter beschikking heeft gesteld, ten aanzien waarvan niet werd voldaan aan de bij het Vuurwerkbesluit gestelde eisen of de ter uitwerking van voornoemd besluit krachtens artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer gestelde regels, aangezien

    - die mortieren herlaadbaar vuurwerk waren en/of

    - de lading van (een of meer van) die Cobra's, vlinders en/of lawinepijlen

    - niet uitsluitend bestond uit zwart buskruit tot een gewicht van ten hoogste 2,5 gram en/of

    - de effectlading van (een of meer van) die lawinepijlen niet uitsluitend bestond uit zwart buskruit tot een gewicht van ten hoogste 2 gram en/of

    - een of meer van die mortieren en/of flowerbeds een totaal gewicht had(den) van meer dan 10 kilogram;

    (Artikel 1.2.2 Vuurwerkbesluit ivm 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer)

  2. hij, te Eindhoven, althans in Nederland, als degene die in of omstreeks de periode van november 2007 tot en met 19 december 2009 tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, vuurwerk, waaronder flowerbeds, lawinepijlen, knalvuurwerk met lont en/of mortieren, binnen het grondgebied van Nederland bracht, (telkens) al dan niet opzettelijk, niet ten minste drie werkdagen voorafgaand aan het binnen Nederland brengen van dat vuurwerk schriftelijk het

    voornemen hiertoe heeft gemeld bij Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer; (Artikel 1.3.2 van het Vuurwerkbesluit)

  3. hij in of omstreeks de periode van juni 2008 tot en met 19 december 2009 te Eindhoven althans in Nederland en/of in België en/of in Polen, heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een duurzaam samenwerkingsverband van twee of meer personen, bestaande uit hem verdachte en [medeverdachte 1]en/of [medeverdachte 2]en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of een of meer ander(en), welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het opzettelijk binnen Nederland brengen, voorhanden hebben en of ter beschikking stellen aan anderen van consumentenvuurwerk ten aanzien waarvan niet werd voldaan aan de bij het Vuurwerkbesluit gestelde eisen of de ter uitwerking van voornoemd besluit krachtens artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer gestelde regels; (Artikel 140 lid 1 van het Wetboek van strafrecht)

  4. hij op of omstreeks 09 september 2009 te Eindhoven een busje K.O. pepperspray, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met (een) giftige en/of verstikkende en/of weerloosmakende en/of traanverwekkende stof(fen) van categorie II, onder 6, voorhanden heeft gehad.

    De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd.

    Het stellen van prejudiciële vragen.

    De raadsman heeft de rechtbank verzocht het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen een prejudiciële vraag te stellen over een mogelijke strijdigheid van het Nederlandse Vuurwerkbesluit met artikel 28 van het EG-verdrag. De raadsman heeft daartoe het volgende aangevoerd.

    In artikel 28 van het EG-verdrag wordt de vrijheid gegarandeerd goederen in een andere lidstaat van de EU, in te voeren. Die vrijheid kan door de nationale overheden van de lidstaten van de EU zowel op de rechtvaardigingsgronden vermeld in artikel 30 van het EG-verdrag als op ongeschreven rechtvaardigingsgronden worden beperkt. De bepalingen van het Vuurwerkbesluit hebben tot gevolg dat de invoer van vuurwerk vanuit andere lidstaten van de EU in Nederland wordt beperkt. Nederland heeft voor wat betreft deze beperking een beroep gedaan op een ongeschreven rechtvaardigingsgrond, namelijk het belang van de consumentenbescherming. Ingevolge het arrest Cassis de Dijon van het Hof van Justitie (HVJ 20 februari 1979, zaak 120/78) dient daarbij het beginsel van wederzijdse erkenning in acht te worden genomen. Dit beginsel houdt in dat de EU-lidstaten ervan moeten uitgaan dat, wanneer producten rechtmatig op de markt in een andere lidstaat zijn gebracht en voldoen aan de in die lidstaat geldende productie-eisen, deze producten tevens geacht worden te voldoen aan de productie-eisen die gelden in de lidstaat van bestemming. Naar de rechtbank begrijpt stelt de raadsman zich voorts op het standpunt dat het Gerechtshof 's-Gravenhage bij arrest van 29 april 2005 (LJN: AU3751) weliswaar heeft geoordeeld dat het Vuurwerkbesluit niet strijdig is met artikel 28 van het EG-verdrag en dat zij daarom het stellen van een prejudiciële vraag niet noodzakelijk heeft geacht, maar dat het hof zich daarbij niet heeft uitgelaten over de vraag of het Vuurwerkbesluit voldoet aan de eis van de wederzijdse erkenning. Volgens de raadsman voldoet het Vuurwerkbesluit niet aan deze eisen. Hij verzoekt de rechtbank hierover een prejudiciële vraag te stellen.

    De rechtbank overweegt als volgt.

    Het hof 's-Gravenhage heeft in het door de raadsman aangehaalde arrest onder meer het volgende overwogen

    (.....)

    Het hof stelt voorop dat het voorschrift van de Nederlandse vuurwerkregeling dat in de onderhavige zaak in het geding is, zakelijk weergegeven inhoudt dat het verboden is vuurwerk voorhanden te hebben dat niet aan de wettelijke eisen inzake de samenstelling en de etikettering voldoet (artikel 3 van het Vuurwerkbesluit, Wet milieugevaarlijke stoffen). Dit voorschrift is een nationale maatregel die de intracommunautaire handel al dan niet rechtstreeks, daadwerkelijk of potentieel kan belemmeren. Blijkens de considerans strekt het genoemde besluit ertoe met betrekking tot de veiligheid van en het handelen met vuurwerk door de particuliere gebruiker regelen te stellen ter voorkoming van lichamelijk letsel; daarmee is het gericht op de bescherming van de gezondheid en het leven van personen in de zin van artikel 30 van het EG-verdrag. Dit voorschrift, dat zonder onderscheid geldt voor vuurwerk, afkomstig van binnenlandse en buitenlandse producenten en verkopers, kan naar zijn inhoud, in samenhang...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT