Hoger beroep van Council of State (Netherlands), Groningen, 22 de Febrero de 2011
Datum uitspraak | 22 de Febrero de 2011 |
Uitgevende instantie: | Groningen |
201004254/1/V1.
Datum uitspraak: 22 februari 2011
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
de minister van Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Groningen, van 2 april 2010 in zaak nr. 09/44078 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de minister.
-
Procesverloop
Bij besluit van 25 september 2009 heeft de staatssecretaris van Justitie een aanvraag van de vreemdeling om ten aanzien van haar artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) toe te passen afgewezen.
Bij besluit van 26 november 2009 (hierna: het besluit) heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 2 april 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de minister een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de minister bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 29 april 2010, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
-
Overwegingen
2.1. In de grieven klaagt de minister dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat - samengevat weergegeven - de staatssecretaris, gelet op de uitspraken van de Afdeling van 4 september 2008 in zaak nr. 200708871/1 en 21 november 2008 in zaak nr. 200805776/1 (www.raadvanstate.nl), zich in het besluit, nu dit daarin niet is geregeld en gegarandeerd, er niet van heeft vergewist dat bij de daadwerkelijke verwijdering van de vreemdeling aan de door het Bureau Medische Advisering (hierna: het BMA) gestelde voorwaarde van fysieke overdracht wordt voldaan. Hiertoe voert de minister aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat zij, gelet op de uitspraak van de Afdeling van 7 september 2009 in zaak nr. 200809022/1/V1 (www.raadvanstate.nl), diende te beoordelen of het op voorhand onmogelijk moet worden geacht dat bij uitzetting aan deze voorwaarde kan worden voldaan.
2.1.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 1 december 2010 in zaak nr. 201002688/1/V3; www.raadvanstate.nl), dient de minister zich reeds bij de...
Om verder te lezen
PROBEER HET UIT