Cassatie van Supreme Court (Netherlands), 11 de Marzo de 2011

Datum uitspraak11 de Marzo de 2011
Uitgevende instantie:Supreme Court (Netherlands)

11 maart 2011

Eerste Kamer

09/03427

DV/EE

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

in de zaak van:

[Eiser],

wonende te [woonplaats],

EISER tot cassatie,

advocaat: mr. B.T.M. van der Wiel,

t e g e n

[Verweerster],

wonende te [woonplaats],

VERWEERSTER in cassatie,

advocaat: mr. H.J.W. Alt.

Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en [verweerster].

  1. Het geding in feitelijke instanties

    Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:

    1. de vonnissen in de zaak 211275/HA ZA 03-3459 van de rechtbank 's-Gravenhage van 9 november 2005, 1 maart 2006 en 14 juni 2006;

    2. het arrest in de zaak 105.005.137/01 van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 12 mei 2009.

    Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

  2. Het geding in cassatie

    Tegen het arrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

    [Verweerster] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

    De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten en voor [eiser] mede door mr. P.A. Fruytier, advocaat bij de Hoge Raad.

    De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Spier strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot verwijzing.

    De advocaat van [verweerster] heeft bij brief van 15 oktober 2010 op de conclusie gereageerd.

  3. Beoordeling van het middel

    3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

    (i) [Betrokkene 1] was in 2002/2003 als hypotheekadviseur in dienst van [C] B.V. Deze vennootschap is gevestigd op hetzelfde adres als haar zusterbedrijven [A] B.V. en [B], een eenmansbedrijf. Aan de buitenkant van het kantoorgebouw was (uitsluitend) vermeld: '[B]'.

    (ii) [Betrokkene 1] heeft [verweerster] eind 2002 geadviseerd in het kader van het sluiten van een hypothecaire geldlening op haar huis van € 100.000,--. Op de nota van afrekening van notaris [betrokkene 2] is een door [verweerster] te ontvangen bedrag vermeld van € 61.782,48.

    (iii) Van dit bedrag heeft [verweerster], op aanwijzing van [betrokkene 1], een bedrag van € 40.000,-- doorgestort naar bankrekeningnummer [001], in de veronderstelling dat dit bedrag voor haar in depot zou worden gehouden.

    (iv) Nadat dit bedrag was overgemaakt naar het zojuist genoemde bankrekeningnummer, is gebleken dat deze bankrekening toebehoorde aan [betrokkene 1] in privé. Deze heeft het overgemaakte bedrag aan die rekening onttrokken.

    (v) [Betrokkene 1] is strafrechtelijk veroordeeld voor het plegen van oplichting, valsheid in geschrift en het opzettelijk gebruik maken van een vals of vervalst geschrift als ware het echt en onvervalst.

    3.2 [Verweerster] heeft gevorderd dat - naast [C] B.V. en [A] B.V. ook - [eiser] in persoon zal worden veroordeeld haar de schade te vergoeden die zij heeft geleden als gevolg van de door [betrokkene 1] gepleegde fraude. Zij stelt dat zij in de veronderstelling verkeerde dat [betrokkene 1], met wie zij door een van de werknemers van [eiser] in contact was gebracht, handelde namens [B], onder welke handelsnaam [eiser] zijn eenmansbedrijf voert. Zij heeft zich immers tot het kantoor van [eiser] gewend met een vraag over het verhogen van haar hypothecaire lening, en is toen niet erop gewezen dat [betrokkene 1] niet in dienst was bij [B], maar bij [C] B.V. Vervolgens heeft [betrokkene 1] op briefpapier van [B] met haar gecorrespondeerd over de verhoging van de hypothecaire lening en haar ook een visitekaartje overhandigd waarop de naam van dat Assurantiekantoor stond vermeld. [Betrokkene 1] heeft [verweerster] medegedeeld dat het eerdergenoemde bedrag van € 40.000,-- in haar belang op een, door [B] beheerde, rentedragende depositorekening diende te worden gestort, waarbij hij zelf als 'adviseur' zou optreden. In de gegeven omstandigheden is [eiser] voor de door [betrokkene 1] tegenover haar gepleegde onrechtmatige daad aansprakelijk op de voet van art. 6:170, 6:171 of 6:172 BW, aldus nog steeds [verweerster].

    Subsidiair heeft [verweerster] aangevoerd dat tussen haar en [eiser] een bemiddelingsovereenkomst is tot stand gekomen, waarbij [betrokkene 1] als vertegenwoordiger optrad en waarbij is afgesproken dat gelden van haar in depot zouden worden gehouden, welke afspraak niet is nagekomen, zodat [eiser] aansprakelijk is voor de schade die daardoor is veroorzaakt. [Verweerster] heeft zich daartoe beroepen op de verkeersopvattingen omtrent de inhoud van de functie van [betrokkene 1], die meebrengen dat zij erop mocht vertrouwen dat [betrokkene 1] bevoegd was de onderhavige overeenkomst te sluiten en de benodigde informatie aan haar te verstrekken omtrent een af te sluiten depot.

    [Eiser] heeft diverse verweren gevoerd.

    Met name heeft hij zich erop beroepen dat [betrokkene 1] niet in dienst was van [B] en onbevoegd gebruik heeft gemaakt van haar briefpapier. Het door [betrokkene 1] gebruikte visitekaartje was vervalst. Voorts heeft hij aangevoerd dat op het door [betrokkene 1] gebruikte briefpapier het nummer stond waaronder [A] B.V. bij de Kamer van Koophandel is ingeschreven.

    3.3 De rechtbank heeft de vordering toegewezen.

    Het hof heeft het daartegen ingestelde beroep verworpen. Zakelijk weergegeven overwoog het met name als volgt.

    (a) [Betrokkene 1] heeft onrechtmatig jegens [verweerster] gehandeld (rov. 4 en 10).

    (b) Volgens de letter van art. 6:172 BW is [eiser] op de voet van deze bepaling aansprakelijk tegenover [verweerster] indien [betrokkene 1] zijn onrechtmatige daad heeft gepleegd als vertegenwoordiger van [eiser] ter uitoefening van de hem als zodanig toekomende bevoegdheden. Tussen partijen is niet in geschil dat [betrokkene 1] noch over een geldige volmacht beschikte, noch anderszins als vertegenwoordiger van [eiser] kan worden aangemerkt. Mede gelet op het in art. 3:61 lid 2 BW tot uitdrukking gebrachte beginsel brengt een redelijke uitleg van art. 6:172 BW echter mee dat de daarin bedoelde kwalitatieve aansprakelijkheid ook kan ontstaan indien [betrokkene 1] niet bevoegd was [eiser] te vertegenwoordigen, doch [verweerster] op grond van een verklaring of gedraging van [eiser] heeft aangenomen, en onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijze heeft mogen aannemen, dat [betrokkene 1] daartoe wél bevoegd was. In de specifieke omstandigheden van het gegeven geval was dat laatste het geval. [verweerster] is immers, toen zij het assurantiekantoor van [eiser] bezocht, door een van diens medewerkers met [betrokkene 1] in contact gebracht. Zij is toen niet erop gewezen dat [betrokkene 1] niet in dienst was bij [eiser] maar bij [C] B.V., welke vennootschap een zusterbedrijf is van [B] en is gevestigd op hetzelfde adres, terwijl aan de buitenkant van het kantoorgebouw uitsluitend is vermeld: '[B]'. [verweerster] mocht daarom op dat moment, door toedoen van [eiser], redelijkerwijs ervan uitgaan dat [betrokkene 1] in dienst was van [eiser] en dat zij zaken deed met [eiser]. Nadat [verweerster] het geld naar een bankrekening van [betrokkene 1] had overgemaakt, heeft [betrokkene 1] nog op briefpapier van [B] met [verweerster] gecorrespondeerd (rov. 6-9).

    (c) Ook de overige verweren van [eiser] worden verworpen (rov. 13-22).

    3.4 Onderdeel 1.1 van het hiertegen gerichte middel houdt, kort samengevat, de klacht in dat het hof ten onrechte heeft geoordeeld dat aansprakelijkheid op de voet van art. 6:172 BW ook kan ontstaan in weerwil van de omstandigheid dat [betrokkene 1] niet bevoegd was [eiser] te vertegenwoordigen, mits [verweerster] in de gegeven omstandigheden heeft aangenomen en redelijkerwijs mocht aannemen dat [betrokkene 1] wél vertegenwoordigingsbevoegd was.

    3.5 Deze klacht treft doel. Reeds uit de formulering van art. 6:172 volgt dat voorwaarde voor het ontstaan van aansprakelijkheid op de voet van deze bepaling is dat de gedraging van de vertegenwoordiger, wil deze leiden tot kwalitatieve aansprakelijkheid van de vertegenwoordigde, moet zijn verricht ter uitoefening van de bevoegdheden die de vertegenwoordiger als zodanig toekomen.

    De wetsgeschiedenis van deze bepaling strookt hiermee. In het VV II bij art. 3:60 BW is door de Commissie opgemerkt dat de vraag kan worden gesteld in hoeverre onrechtmatige daden door een vertegenwoordiger gepleegd, tot aansprakelijkheid kunnen leiden van de vertegenwoordigde. De Commissie nam het standpunt in dit vraagstuk 'liever bij de materie "1401-1403" aan de orde [te] zien gesteld' (Parl. Gesch. Boek 3, blz. 261-262). Gehoor gevend aan deze wens is in het Gewijzigd Ontwerp voor Boek 6 alsnog de onderhavige bepaling opgenomen, die in de MvA II onder meer als volgt is toegelicht:

    'Dit heeft de ondergetekende ertoe geleid in het gewijzigd ontwerp een regel betreffende deze aansprakelijkheid, waarover in het huidige recht veel twijfel bestaat, op te nemen. Deze regel komt erop neer dat aansprakelijkheid als hier bedoeld in het leven wordt geroepen, maar binnen enge grenzen wordt gehouden' (Parl. Gesch. Boek 6, blz. 731).

    Het artikel is vervolgens meer specifiek toegelicht met een drietal groepen van voorbeelden die, in overeenstemming met de wettekst, gemeen hebben dat de vertegenwoordiger telkens heeft gehandeld ter uitoefening van de hem als zodanig toekomende bevoegdheden.

    Ten slotte wijst ook het systeem van de wet in dezelfde richting. De onderhavige bepaling maakt immers deel uit van afdeling 6.3.2 van het Burgerlijk Wetboek, waarin onder meer - in de artikelen 6:170-6:172 - limitatief is geregeld in welke gevallen iemand kwalitatief aansprakelijk is voor de door een ander begane fout. In overeenstemming met het uitzonderlijke karakter van deze aansprakelijkheid heeft de Hoge Raad onder meer geoordeeld dat art. 6:171 BW - en meer in het bijzonder de daarin opgenomen beperking 'werkzaamheden ter uitoefening van diens bedrijf' - restrictief moet worden uitgelegd (HR 21 december 2001, LJN AD7395, NJ 2002/75). Hiermee strookt dat ook de in art. 6:172 opgenomen beperking 'ter uitoefening van de hem als zodanig toekomende bevoegdheden' restrictief moet worden uitgelegd.

    3.6 Het...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT