Hoger beroep van Centrale Raad van Beroep, 18 de Enero de 2011

Datum uitspraak18 de Enero de 2011
Uitgevende instantie:Centrale Raad van Beroep

08/5704 WWB

10/2616 WWB

10/5329 WWB

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 22 augustus 2008, 07/1237 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

appellant

en

het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (hierna: College)

Datum uitspraak: 18 januari 2011

  1. PROCESVERLOOP

    Namens appellant heeft mr. M.J.M. Schreurs, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.

    Het College heeft een verweerschrift ingediend.

    Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 mei 2010. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Schreurs. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.H. Lo Fo Sang, werkzaam bij de gemeente Amsterdam. Het onderzoek ter zitting is geschorst om appellant in de gelegenheid te stellen een schriftelijke reactie te geven op het nadere besluit van het College van 7 mei 2010. Van de zijde van appellant is hierop gereageerd bij brief van 1 juni 2010 met bijlagen. Na verdere correspondentie tussen partijen heeft het College op 17 september 2010 nogmaals een nieuw besluit op bezwaar genomen.

    Het onderzoek is voortgezet ter zitting van 7 december 2010. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Schreurs. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Lo Fo Sang.

  2. OVERWEGINGEN

    1. Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.

      1.1. Appellant ontving sinds 22 juli 1994 bijstand, laatstelijk ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande. Naar aanleiding van een melding van de Belastingdienst begin 2006 dat appellant over zes bankrekeningen beschikt, heeft het College een onderzoek laten instellen naar de rechtmatigheid van de aan appellant verleende bijstand. Uit de onderzoeksbevindingen is geconcludeerd dat appellant rekeningen bij de ING Bank ([nr. 1] en [nr. 2]) en bij Demir Halk Bank ([nr. 3]) niet aan het College heeft gemeld en dat het totale tegoed van alle op naam van appellant staande rekeningen de grens van het vrij te laten vermogen over de gehele periode van 28 maart 2000 tot en met 31 december 2005 te boven ging.

      1.2. Bij besluit van 14 september 2006 heeft het College de bijstand van appellant met ingang van 1 januari 2006 beëindigd (lees: ingetrokken) op de grond dat hij beschikt over een vermogen dat de toepasselijke vermogensgrens overschrijdt. Bij besluit van 22 februari 2007 (hierna: besluit 1) is het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Daarbij is overwogen dat appellant drie bankrekeningen en een erfenis heeft verzwegen, dat de bescheiden schaalregeling slechts ziet op een bepaalde wijze van verrekening van inkomsten, dat hij sinds 28 maart 2000 beschikt over een vermogen boven de vermogensgrens en dat als gevolg van de schending van de wettelijke inlichtingenverplichting het recht op bijstand niet is vast te stellen.

      1.3. Bij besluit van 8 november 2006 heeft het College de bijstand van appellant over de periode van 28 maart 2000 tot en met 31 december 2005 ingetrokken en de gemaakte kosten van...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT