Hoger beroep van Court of Appeal of 's-Gravenhage (Netherlands), 15 de Febrero de 2011

Sprekergepubliceerd
Datum uitspraak15 de Febrero de 2011
Uitgevende instantie:Court of Appeal of 's-Gravenhage (Netherlands)

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE

Sector handel

Zaaknummer : 200.017.639/01

Rolnummer rechtbank : HA ZA 07-1219

arrest van de eerste civiele kamer d.d. 15 februari 2011

inzake

[APPELLANTE],

gevestigd te Amersfoort,

appellante in het principaal appel,

geïntimeerde in het incidenteel appel,

hierna te noemen: [appellante],

advocaat: mr. A.J. Braakman te Leiden,

tegen

  1. HET PRODUCTSCHAP VOOR PLUIMVEE EN EIEREN,

    gevestigd te Zoetermeer,

    hierna: het Productschap,

    geïntimeerde in het principaal appel,

    appellant in het incidenteel appel,

  2. DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Veiligheid en Justitie),

    zetelend te ’s-Gravenhage,

    hierna: de Staat,

    geïntimeerde,

    advocaat: mr. B.J. Drijber te ’s-Gravenhage.

    Het geding

    Bij exploot van 20 oktober 2008 heeft [appellante] hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank te ’s-Gravenhage van 23 juli 2008, gewezen tussen partijen. Bij memorie van grieven (met producties) heeft [appellante] tegen dit vonnis zeven grieven (genummerd 1 tot en met 6 en 8) aangevoerd, die het Productschap en de Staat bij memorie van antwoord hebben bestreden. Het Productschap heeft onder aanvoering van vijf grieven incidenteel geappelleerd en producties overgelegd. [appellante] heeft de grieven in het incidenteel appel bij memorie van antwoord in incidenteel appel (eveneens met producties) bestreden. Ten slotte hebben partijen onder overlegging van hun kopiedossiers arrest gevraagd.

    Beoordeling van het hoger beroep

    1.1 Aangezien geen grieven zijn aangevoerd tegen de feiten die de rechtbank onder 2.1 tot en met 2.10 van haar vonnis heeft vastgesteld zal ook het hof van deze feiten uitgaan. Het gaat in deze zaak om het volgende.

    1.2 [appellante] heeft in de jaren 1986 en 1987 pluimveeproducten geëxporteerd en daarvoor exportsubsidie ontvangen. [appellante] had bij het doen van aangifte ter verkrijging van deze subsidie aangegeven dat het ging om “dijen en delen daarvan, van ander pluimvee”.

    1.3 Bij besluit van 2 februari 1989 heeft het Productschap exportsubsidie ter grootte van ƒ 639.180,71 teruggevorderd van [appellante]. Volgens het Productschap was een deel van de geëxporteerde pluimveeproducten door [appellante] niet in de juiste categorie ingedeeld.

    1.4 [appellante] heeft tegen het besluit van 2 februari 1989 beroep ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb). Het CBb heeft het beroep in zijn uitspraak van 28 maart 1991verworpen voor zover het Productschap had geoordeeld dat [appellante] de pluimveeproducten in een onjuiste categorie had ingedeeld.

    1.5 Op 5 oktober 1994 heeft het Hof van Justitie EG arrest gewezen in de zaak Voogd (zaak C-151/93). Daarin besliste dat hof dat een poot waaraan een rugstuk vastzit als dij moet worden aangemerkt, indien dat rugstuk niet groot genoeg is om het product zijn wezenlijke karakter te verlenen. De rechter moet in dat kader rekening houden met nationale handelsgebruiken en gebruikelijke uitsnijmethoden.

    1.6 [appellante] heeft naar aanleiding van het arrest in de zaak Voogd aan het Productschap onder meer terugbetaling van de teruggevorderde (en door haar naar aanleiding van die terugvordering terugbetaalde) exportsubsidie, de wettelijke rente over dit bedrag, vergoeding van de griffierechten ad ƒ 150 in verband met de procedure voor het CBb die tot de uitspraak van 28 maart 1991 heeft geleid en de door haar gemaakte kosten van rechtsbijstand ter grootte van (op dat moment) ƒ 14.404,98 verzocht. Het Productschap heeft deze verzoeken bij besluit van 11 mei 1995 afgewezen en bij besluit van 17 juli 1997 deze afwijzing in bezwaar gehandhaafd.

    1.7 Tegen het besluit van het Productschap van 17 juli 1997 heeft [appellante] beroep bij het CBb ingesteld. Het CBb heeft in zijn uitspraak van 1 november 2000 – voor zover van belang in deze zaak – de zaak aangehouden in afwachting van het antwoord op een prejudiciële vraag die het bij uitspraak van dezelfde datum in een andere zaak (van Kühne + Heitz B.V., hierna: Kühne + Heitz) had gesteld.

    1.8 Bij arrest van 13 januari 2004 (zaak C-453/00) heeft het HvJ EG op de prejudiciële vraag in de zaak Kühne + Heitz geantwoord dat onder zekere, in dat arrest gespecificeerde voorwaarden, een bestuursorgaan een definitief geworden besluit desgevraagd opnieuw moet onderzoeken teneinde rekening te houden met de uitleg die het HvJ EG inmiddels aan de relevante bepaling van gemeenschapsrecht heeft gegeven.

    1.9 Bij uitspraak van 22 september 2004 heeft het CBb het besluit van het Productschap van 17 juli 1997 vernietigd voor zover hierbij is beslist op het bezwaar tegen de beslissing op het verzoek van [appellante] tot betaling van de teruggevorderde exportsubsidie en van bedragen aan daarmee samenhangende schade, en bepaald dat opnieuw op het bezwaar van [appellante] tegen de afwijzing van 11 mei 1995 wordt beslist, met inachtneming van het in de uitspraak overwogene. Het CBb heeft verweerder veroordeeld in de proceskosten ad € 1.811,25 en het griffierecht (“te vergoeden door de Staat der Nederlanden”) en het meer of anders gevorderde afgewezen.

    1.10 Bij besluit van 15 december 2004 heeft het Productschap opnieuw beslist op het bezwaarschrift van [appellante] tegen de afwijzing van haar verzoek terug te komen op het besluit van 2 februari 1989. Het Productschap heeft in dat besluit van 15 december 2004: (i) het bezwaar van [appellante] alsnog gegrond verklaard, (ii) zijn besluit van 11 mei 1995 herroepen, (iii) de terugvordering ingetrokken en (iv) het verzoek tot betaling van wettelijke rente en kosten van juridische bijstand ad ƒ 14.404,98 afgewezen.

    1.11 Op het door [appellante] tegen het besluit van 15 december 2004 ingestelde beroep heeft het CBb bij uitspraak van 24 juni 2005 beslist dat (i) nu het Productschap is teruggekomen van zijn besluit van 2 februari 1989, de onrechtmatigheid van dit laatste besluit is gegeven en dat het Productschap dus gehouden is de daaruit voortvloeiende schade te vergoeden, (ii) het Productschap de wettelijke rente ten onrechte heeft afgewezen, (iii) wat betreft de kosten van de procedure bij het CBb in 1990/1991 alleen wordt vergoed een bedrag van € 1.634 voor de kosten van de procedure bij het CBb in 1991 en (iv) het Productschap in de kosten van het geding, begroot op € 322, moet worden veroordeeld, naast het griffierecht.

    1.12 Op 27 juli 2005 en 27 april 2006 heeft het...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT