Cassatie van Supreme Court (Netherlands), 4 de Marzo de 2011

Datum uitspraak 4 de Marzo de 2011
Uitgevende instantie:Supreme Court (Netherlands)

4 maart 2011

Eerste Kamer

09/03105

EE/IF

Hoge Raad der Nederlanden

Beschikking

in de zaak van:

[De vrouw],

wonende te [woonplaats],

VERZOEKSTER tot cassatie,

advocaat: mr. J. van Duijvendijk-Brand,

t e g e n

[De man],

wonende te [woonplaats],

VERWEERDER in cassatie,

advocaten: mr. R.L. Bakels en mr. D. Rijpma.

Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de vrouw en de man.

  1. Het geding in feitelijke instanties

    Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:

    1. de beschikking in de zaak 361983/FA RK 07-682 van de rechtbank Amsterdam van 9 mei 2007;

    2. de beschikking in de zaak 395994/FA RK 08-2884 van de rechtbank Amsterdam van 21 mei 2008;

    3. de beschikking in de zaak 200.012.005/01 van het gerechtshof te Amsterdam van 12 mei 2009.

    De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.

  2. Het geding in cassatie

    Tegen de beschikking van het hof heeft de vrouw beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.

    De man heeft verzocht het beroep te verwerpen.

    De conclusie van de Advocaat-Generaal E.B. Rank-Berenschot strekt tot verwerping van het cassatieberoep.

    Mr. M.E.M.G. Peletier, advocaat bij de Hoge Raad, heeft namens de vrouw bij brief van 16 februari 2011 op die conclusie gereageerd.

  3. Beoordeling van het middel

    De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

  4. Beslissing

    De Hoge Raad verwerpt het beroep.

    Deze beschikking is gegeven door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren E.J. Numann, J.C. van Oven, W.D.H. Asser en C.E. Drion, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 4 maart 2011.

    09/03105

    Mr. E.B. Rank-Berenschot

    Parket, 12 januari 2011

    CONCLUSIE inzake:

    [De vrouw],

    verzoekster tot cassatie,

    adv.: mr. J. van Duijvendijk-Brand,

    tegen

    [De man],

    verweerder in cassatie,

    adv.: mrs. R.L. Bakels en D. Rijpma.

    Deze zaak betreft de toepasselijkheid van een in huwelijkse voorwaarden opgenomen verrekenbeding. In cassatie gaat het om de vraag of het hof op goede gronden heeft geoordeeld dat een beroep op het beding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Voorts wordt geklaagd over schending van het procesreglement.

  5. Feiten en procesverloop

    1.1 In cassatie kan - voor zover nog relevant - van de volgende feiten worden uitgegaan(1):

    1. Verzoekster tot cassatie (hierna: de vrouw) en verweerder in cassatie (hierna: de man) zijn op 27 mei 2006 gehuwd. Op 26 november 2006 heeft de vrouw de echtelijke woning verlaten. Op 30 januari 2007 heeft zij een echtscheidingsverzoek ingediend. Het huwelijk is op 20 september 2007 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 9 mei 2007 in de registers van de burgerlijke stand.

    2. Partijen zijn gehuwd geweest op huwelijkse voorwaarden, houdende uitsluiting van elke gemeenschap van goederen. Deze bevatten voorts het volgende beding (hierna: het verrekenbeding):

    "Artikel 11

    Ingeval het huwelijk wordt ontbonden door echtscheiding of indien tussen de echtgenoten scheiding van tafel en bed wordt uitgesproken, vindt er verrekening van hun vermogens plaats zo, dat de comparante sub 2 [de vrouw, A-G] gerechtigd is tot een bedrag van drie honderdduizend euro (€ 300.000,00) uit te keren door de comparant sub 1 [de man, A-G]. Laatstgemeld bedrag dient te worden verhoogd met een bedrag, berekend naar hetzelfde percentage als waarmee het door het Centraal Bureau voor de Statistiek (of vervangende instantie) alsdan vast te stellen en hierna te noemen indexcijfer blijkt te zijn gestegen ten opzichte van dat indexcijfer per één juni twee duizend zes. Onder voormeld indexcijfer wordt verstaan het door het Centraal Bureau voor de Statistiek te publiceren Consumentenprijsindex, reeks voor Alle Huishoudens, afgeleid, op basis van "tweeduizend is éénhonderd" (...)."

    1.2 Bij voormeld inleidend verzoekschrift d.d. 30 januari 2007 heeft de vrouw de rechtbank Amsterdam tevens verzocht bij wijze van nevenvoorziening in het kader van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden te bepalen dat de man ingevolge art. 11 van die voorwaarden een bedrag van € 300.000,- aan haar zal voldoen binnen tien dagen na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking. De man heeft als verweer aangevoerd - onder meer en voor zover in cassatie van belang - dat art. 11 van de huwelijkse voorwaarden niet voor de onderhavige situatie bedoeld is (bedoeld zou zijn de vrouw te compenseren voor gemiste vermogensopbouw tijdens het huwelijk) en dat onverkorte toepassing daarvan strijdig is met de redelijkheid en de billijkheid.(2)

    Bij beschikking van 21 mei 2008 heeft de rechtbank geoordeeld dat de man voormeld oogmerk onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt en dat onverkort toepassing moet worden gegeven aan art. 11 van de akte; voorts dat de enkele stelling dat onverkorte toepassing in strijd is met de eisen van redelijkheid en billijkheid daaraan niet kan afdoen (rov. 8). De rechtbank heeft het verzochte aldus toegewezen dat de man binnen drie maanden na de uitspraak een bedrag van € 300.000,- aan de vrouw dient te voldoen.

    1.3 De man is van deze beschikking in hoger beroep gekomen bij het gerechtshof Amsterdam en heeft - voor zover in cassatie nog van belang - verzocht, met vernietiging van de bestreden beschikking, de door de vrouw verzochte nevenvoorziening alsnog af te wijzen. De grieven I en II zijn gericht tegen de door de rechtbank in haar rov. 8 aan het verrekenbeding gegeven uitleg; grief III is gericht tegen de verwerping, eveneens in rov. 8, van het beroep op de derogerende werking van redelijkheid en billijkheid. De vrouw heeft, na vermeerdering van haar verzoek, verzocht de man te veroordelen om op grond van het verrekenbeding aan haar te voldoen een bedrag van € 300.000,-, te vermeerderen met een bedrag berekend overeenkomstig - kort gezegd - de stijging van het consumenten-prijsindexcijfer sedert 1 juni 2006, en met de wettelijke rente vanaf 20 september 2007.

    1.4 Bij beschikking van 12 mei 2009 heeft het hof, met gezamenlijke behandeling van de grieven (rov. 4.1), geoordeeld dat de man in beginsel aan het verrekenbeding gebonden is (rov. 4.5) maar dat de uitkomst, gelet op de omstandigheden van het geval, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, zodat het uit te keren bedrag met toepassing van art. 6:248 BW zal worden beperkt (rov. 4.6). Het hof heeft het verschuldigde bedrag ex aequo et bono vastgesteld op het door de man in het kader van de schikkings-onderhandelingen aangeboden bedrag (rov. 4.7) en, met vernietiging van de bestreden beschikking, bepaald dat de man binnen een maand na de uitspraak aan de vrouw een bedrag van € 100.000,- dient te voldoen.

    1.5 De vrouw heeft tegen beschikking van het hof tijdig(3) beroep in cassatie ingesteld. De man heeft een verweerschrift ingediend.

  6. Bespreking cassatiemiddel

    2.1 Het cassatiemiddel...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT