Hoger beroep van Gerechtshof 's-Hertogenbosch (Nederland), 12 de Abril de 2011

Sprekergepubliceerd
Datum uitspraak12 de Abril de 2011
Uitgevende instantie:Gerechtshof 's-Hertogenbosch (Nederland)

GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH

Sector civiel recht

zaaknummer HD 200.037.708

arrest van de achtste kamer van 12 april 2011

in de zaak van

  1. STICHTING PENSIOENFONDS METAAL EN TECHNIEK,

    gevestigd te [vestigingsplaats],

  2. STICHTING OPLEIDINGS- EN ONTWIKKELINGSFONDS VOOR HET METAALBEWERKINGSBEDRIJF,

    gevestigd te [vestigingsplaats],

  3. STICHTING SOCIAAL FONDS METAAL EN TECHNIEK,

    gevestigd te [vestigingsplaats],

  4. N.V. SCHADEVERZEKERING METAAL EN TECHNISCHE BEDRIJFSTAKKEN,

    gevestigd te [vestigingsplaats],

    appellanten,

    advocaat: mr. M.J.H. Halsema,

    tegen:

    [X.] DETACHERING B.V.,

    gevestigd te [vestigingsplaats],

    geïntimeerde,

    advocaat: mr. Ph.C.M. van der Ven,

    op het bij exploot van dagvaarding van 4 januari 2007 ingeleide hoger beroep van het door de rechtbank Breda, sector kanton, locatie Bergen op Zoom gewezen vonnis van 4 oktober 2006 tussen appellanten – de Fondsen - als eiseressen en geïntimeerde - [X.] - als gedaagde.

  5. Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 385129 CV 06-873)

    Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

  6. Het geding in hoger beroep

    2.1. Bij memorie van grieven hebben de Fondsen vijftien grieven aangevoerd, dertig producties overgelegd, hun eis gewijzigd en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en, kort gezegd, tot toewijzing van hun vorderingen.

    2.2. Bij memorie van antwoord heeft [X.] de grieven bestreden en drie producties overgelegd.

    2.3. Partijen hebben daarna bij wijze van schriftelijk pleidooi hun standpunten nader toegelicht, waarbij de Fondsen drie producties en [X.] elf producties hebben overgelegd.

    Tenslotte hebben partijen de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd.

  7. De gronden van het hoger beroep

    De grieven strekken ten betoge dat de kantonrechter de vorderingen van de Fondsen ten onrechte heeft afgewezen.

  8. De beoordeling

    4.1. Het gaat in dit hoger beroep om het volgende.

    1. [X.] is opgericht bij notariële akte van 29 oktober 2002 (prod. 7 mvg) door de vennootschap naar Pools recht [Y.] Spolka Z Ograniczona Odpowiedzialnosci, gevestigd te [vestigingsplaats] (Polen), verder te noemen [Y.] [Y.] heeft de Nederlandse vestiging van haar onderneming ingebracht in [X.] (zie artikel B.1. van de notariële akte).

      De Nederlandse vestiging van de onderneming van [Y.] had als handelsnaam [X.] Detachering, als vestigingsdatum 8 mei 2000 en als bedrijfsomschrijving Detachering van personeel (zie uittreksel handelsregister: prod. 6 mvg). De onderneming van [X.] heeft dezelfde bedrijfsomschrijving (prod. 9 mvg).

    2. Vanaf haar oprichting (29 oktober 2002) detacheert [X.] haar personeel bij ondernemingen in diverse bedrijfstakken. Dit personeel is bij [X.] werkzaam deels op basis van een arbeidsovereenkomst voor (on)bepaalde tijd, deels op basis van een uitzendovereenkomst die inhoudelijk vergelijkbaar is met een uitzendovereenkomst met een uitzendbeding als bedoeld in artikel 7:691, lid 2 BW. Het betreft overeenkomsten naar Pools recht (zie prod. 1.12. en 1.15. cvr).

    3. De Fondsen zijn belast met de uitvoering van de hierna onder e. vermelde bedrijfstakregelingen in de Metaal en Technische Bedrijfstakken dan wel Metaal en Techniek, verder te noemen bedrijfstakregelingen M&T. Het administratiekantoor Mn Services N.V., verder MN, is feitelijk met die uitvoering namens de Fondsen belast.

    4. Uit het werkingssfeerrapport van 12 december 2000 van MN, opgemaakt door [Z.], accountmanager ( prod. 1.1. cvr), blijkt dat [Y.] in het jaar 2000 haar (Poolse) werknemers detacheerde “bij een coatingsbedrijf in [vestigingsplaats]”. Zij hielden zich daar bezig met “het stralen en voorbehandeling van metalen die gecoat moeten worden”, welke werkzaamheden zijn omschreven als “Metaalbewerkingsbedrijf”. In een verslag van 10 juli 2001 van MN (prod. 1.2. cvr) is vermeld: “Het bedrijf opereert als detacheringsbedrijf binnen hoofdzakelijk de sector metaalbewerking”.

    5. Gedurende de periode tot en met 30 september 2003 heeft aanvankelijk [Y.] en later [X.] de premienota’s aan MN voldaan (cva punt 119).

      Het betreft premienota’s die door MN in rekening zijn gebracht ter uitvoering van de navolgende bedrijfstakregelingen M&T:

  9. De pensioenregeling Metaal en Techniek (prod. 2 mvg), uitgevoerd door Fonds sub 1 (Pensioenfonds Metaal en Techniek, voorheen genaamd Stichting Bedrijfspensioenfonds voor de Metaal en Technische Bedrijfstakken, verder te noemen het pensioenfonds).

    Deelneming in dit pensioenfonds is verplicht gesteld bij verplichtstellingsbesluit van 25 februari 1950. In de periode eind 1999 tot medio juli 2006 gold het verplichtstellingsbesluit, zoals gewijzigd bij besluit van 18 november 1999 (zie prod. 1a en 1b mvg).

  10. Algemeen verbindend verklaarde bepalingen van de CAO Werkgeversbijdrage Sociaal Fonds Metaal en Technische Bedrijfstakken (CAO SFM), uitgevoerd door Fonds sub 3. In de periode 1999 tot en met 31 december 2003 berustte de algemeen verbindend verklaring op het besluit van 22 december 1998 (prod. 3a mvg).

    In de periode 2004 tot en met 31 december 2008 berustte de algemeen verbindend verklaring op het besluit van 30 december 2003 (prod. 3b mvg).

  11. Algemeen verbindend verklaarde bepalingen van de CAO Aanvullend Invaliditeitspensioen Metaal en Technische Bedrijfstakken (CAO AVIM), uitgevoerd door Fonds sub 4.

    In de periode 1999 tot en met 31 december 2003 berustte de algemeen verbindend verklaring op het besluit van 30 maart 1999 (prod. 4a mvg).

    In de periode 2004 tot en met 31 december 2008 berustte de algemeen verbindend verklaring op het besluit van 30 december 2003 (prod. 4b mvg).

  12. Algemeen verbindend verklaarde bepalingen van de CAO voor het Opleidings- en Ontwikkelingsfonds voor het metaalbewerkingsbedrijf (CAO OOM), uitgevoerd door Fonds sub 2.

    In de periode december 2000 tot en met 31 december 2004 berustte de algemeen verbindend verklaring op het besluit van 27 november 2000 (prod. 5a mvg), het besluit van 1 mei 2002 (prod. 5b mvg) en het besluit van 18 december 2003 (prod. 5c mvg).

    1. [X.] heeft de premienota’s van MN met ingang van het vierde kwartaal 2003 (vanaf 1 oktober 2003) niet meer betaald, zich op het standpunt stellend dat zij geen lid is van een bij de CAO aangesloten vereniging en ook niet is aan te merken als “werkgever in de bedrijfstak” op wie de algemeen verbindend verklaarde bepalingen van de CAO voor het Metaalbewerkingsbedrijf van toepassing zijn. Dit standpunt blijkt uit de brief d.d. 14 januari 2004 van [A.], belastingadviseur van [X.], verder te noemen [A.], gericht aan MN (prod. 1.3. cvr) in samenhang met artikel 4b, vermeld in prod. A bij pleitnota [X.].

      [X.] heeft haar werknemers per 28 september 2004 bij MN afgemeld. Bij brief d.d. 22 december 2004 aan MN (prod. 21 mvg) heeft [X.] bijgevoegd een overzicht van haar medewerkers die bij MN zijn geregistreerd met het verzoek de registratie van dezen te beëindigen.

      In de brief d.d. 10 oktober 2005 van [A.] (prod. 1 pleitnota Fondsen ) deelt [X.] voorts nog mee dat de afmeldingsdatum feitelijk 30 september 2003 moet zijn (de datum waarna [X.] de premiebetaling staakte), maar dat dit administratief niet meer bij MN kon worden geregistreerd.

    2. MN (in de persoon van haar accountmanager [Z.]) heeft in verband met het in januari 2004 door [X.] ingenomen standpunt (zie sub f) op 4 februari 2004 een zogenaamd werkingssfeeronderzoek verricht en onderzocht of [X.] in 2003 onder de werkingssfeer van het verplichtstellingsbesluit en de algemeen verbindend verklaringen viel. Bij brief van 18 februari 2004 (prod. 1.5. cvr) heeft MN aan [A.] bericht dat dit het geval was.

    3. [X.] heeft daartegen bezwaar gemaakt bij brief van 12 maart 2004 (prod. 1.6 cvr). [X.] heeft gesteld dat zij aan de hand van de omzet- en urenoverzichten (prod. A cva) tijdens het onderzoek van 4 februari 2004 heeft aangetoond dat in 2003 circa 40% van de werkzaamheden van [X.] wordt verricht binnen de bedrijfstak Metaal en Techniek en circa 60% van de werkzaamheden daarbuiten.

    4. Bij brief van 17 januari 2005 (prod. 1.9 cvr) bevestigt MN dat circa 40% van de werkzaamheden van [X.] metaalbe- en/of verwerkingsactiviteiten vormen en circa 60% van de werkzaamheden buiten de werkingssfeer van de Metaal en Techniek vallen. MN heeft tevens toegelicht waarom zij van mening is en blijft dat werknemers van [X.] “over het algemeen meer arbeidsuren per week besteden aan vormen van het be- en/of verwerken van metalen dan aan werkzaamheden, verricht op het gebied van enige andere bedrijfstak”.

      Naar aanleiding van een brief van [A.] van 24 januari 2005 (prod. 1.10 cvr) heeft MN bij brief d.d. 7 februari 2005 (prod. 1.11 cvr) verder haar standpunt aldus toegelicht dat de deelnemingsverplichting van [X.] in het pensioenfonds berust op een vergelijking van de aantallen werknemers die betrokken zijn enerzijds bij de werkzaamheden in de bedrijfstak Metaal en Techniek en anderzijds bij werkzaamheden in de afzonderlijke bedrijfstakken buiten Metaal en Techniek en dat de verplichting van [X.] op grond van de algemeen verbindend verklaringen berust op een vergelijking van de aantallen overeengekomen arbeidsuren die betrokken zijn bij de werkzaamheden, zoals hierboven enerzijds en anderzijds genoemd.

      Voorts wees MN erop dat in het onderhavige geval geen speciale beleidsregels en/of jurisprudentie zijn toegepast aangezien - zo begrijpt het hof - de bepalingen van het verplichtstellingsbesluit en de algemeen verbindend verklaringen voorzien in situaties zoals hier aan de orde.

    5. Bij brief van 16 februari 2005 (prod. 1.12 cvr) heeft [A.] namens [X.] vervolgens nog een beroep gedaan op artikel 4c van de algemeen verbindend verklaarde bepalingen van de CAO voor het metaalbewerkingsbedrijf, looptijd van 1 april 2003 tot en met 30 april 2005, stellend dat zij voldoet aan de in dat artikel 4c vermelde cumulatieve vereisten en dat daarom die CAO niet op haar van toepassing is. Het hof verwijst voor de tekst van artikel 4c naar de door [X.] bij pleitnota als prod. A overgelegde besluit tot algemeen verbindendverklaring van bepalingen van...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT