Hoger beroep van Court of Appeal of 's-Gravenhage (Netherlands), 16 de Noviembre de 2010

Sprekergepubliceerd
Datum uitspraak16 de Noviembre de 2010
Uitgevende instantie:Court of Appeal of 's-Gravenhage (Netherlands)

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE

Sector handel

Zaaknummer: 200.029.654/01

Zaak-/rolnummer rechtbank: 314295 / HA ZA 08-2105

arrest van de vierde civiele kamer d.d. 16 november 2010

inzake

ONDERLINGE LEVENSVERZEKERING-MAATSCHAPPIJ ’S-GRAVENHAGE U.A.,

gevestigd te ’s-Gravenhage,

appellante,

hierna te noemen: de Onderlinge,

advocaat: mr. W.A.M. Rupert te Rotterdam,

tegen

NATIONALE-NEDERLANDEN SCHADEVERZEKERING MAATSCHAPPIJ N.V.,

gevestigd te ’s-Gravenhage,

geïntimeerde,

hierna te noemen: Nationale-Nederlanden,

advocaat: mr. W.P. den Hertog te ’s-Gravenhage.

Het geding

Bij exploot van 6 maart 2009 is de Onderlinge in hoger beroep gekomen van de vonnissen van de rechtbank ’s-Gravenhage van 10 september 2008 en 4 februari 2009, gewezen tussen de Onderlinge als eiseres en Nationale Nederlanden als gedaagde. Bij memorie van grieven, met producties, heeft de Onderlinge drie grieven tegen het vonnis aangevoerd, die door Nationale Nederlanden bij memorie van antwoord zijn bestreden.

Ter zitting van 14 september 2010 hebben partijen hun zaak doen bepleiten, de Onderlinge door mrs. F. Stadermann en L.K. de Haan, beiden advocaat te Rotterdam, en Nationale-Nederlanden door mr. J.H.J. Teunissen, advocaat te Rotterdam. Beide partijen hebben daarbij pleitnotities in het geding gebracht. Van dit pleidooi is een proces-verbaal opgemaakt.

Partijen hebben het hof verzocht arrest te wijzen op het kopie procesdossier.

Beoordeling van het hoger beroep

  1. Voor de inhoud van de grieven verwijst het hof naar de memorie van grieven. Er zijn geen grieven gericht tegen het vonnis van 10 september 2008, zodat het hof de Onderlinge niet-ontvankelijk zal verklaren in haar beroep van dat vonnis.

  2. De door de rechtbank in rov. 2 van het vonnis van 4 februari 2009 (hierna: het eindvonnis) vastgestelde feiten zijn niet in geschil. Ook het hof zal daarvan uitgaan.

  3. Het gaat in deze zaak, kort gezegd, om het volgende. Op 12 januari 1999 heeft een werknemer van de Onderlinge, de heer [werknemer] (hierna: [werknemer]), een eenzijdig auto-ongeluk gehad, waarbij hij een dwarslaesie heeft opgelopen. Hij had geen schadeverzekering inzittenden en heeft ook geen andere verkeersdeelnemers aansprakelijk kunnen stellen voor de gevolgen van het ongeval. [werknemer] heeft de Onderlinge aansprakelijk gesteld voor de gevolgen van het ongeval. De Onderlinge had ten tijde van het ongeval een “aansprakelijkheidsverzekering voor administratieve bedrijven, detailhandel, horeca, ambachten e.d.” (hierna: AVB) afgesloten bij Nationale-Nederlanden, die dekking geeft tegen aansprakelijkheid voor schade aan personen en zaken. Aanvankelijk heeft Nationale-Nederlanden namens de Onderlinge verweer gevoerd tegen [werknemer]. Bij brief van 22 juni 2001 heeft Nationale Nederlanden de Onderlinge meegedeeld - kort gezegd - dat [werknemer] de grondslag van zijn vordering heeft gewijzigd van art. 7:658 BW in art. 7:611 BW (goed werkgeverschap), en dat voor de aansprakelijkheid van de Onderlinge op die gewijzigde grondslag geen dekking bestaat onder de AVB. Bij vonnis van 22 juli 2004 heeft de kantonrechter in de rechtbank ’s-Gravenhage in de procedure tussen [werknemer] en de Onderlinge voor recht verklaard dat de Onderlinge op grond van art. 7:658 BW aansprakelijk is voor de door [werknemer] geleden en nog te lijden schade voortvloeiende uit het ongeval van 12 januari 1999. In hoger beroep heeft het hof ’s-Gravenhage bij (onherroepelijk geworden) arrest van 26 januari 2007 overwogen dat art. 7:658 BW toepassing mist. Het hof heeft geoordeeld dat de Onderlinge als goed werkgever een adequate voorziening voor ongevallen in het verkeer voor [werknemer] had moeten treffen en, nu zij dit heeft nagelaten, ex art. 7:611 BW aansprakelijk is voor de door [werknemer] geleden schade als gevolg van het ontbreken van een adequate voorziening. De Onderlinge heeft vervolgens Nationale Nederlanden verzocht dekking te verlenen, hetgeen zij heeft geweigerd.

  4. De Onderlinge vordert in dit geding een verklaring voor recht dat Nationale-Nederlanden gehouden is tot nakoming van haar verplichtingen voortvloeiende uit de AVB-polis, met veroordeling in de kosten, te vermeerderen met wettelijke rente, buitengerechtelijke kosten en nakosten. De Onderlinge legt hieraan ten grondslag dat de AVB-polis dekking biedt voor de schade die zij aan [werknemer] moet vergoeden. Voorts beroept de Onderlinge zich op rechtsverwerking aan de zijde van Nationale-Nederlanden. Volgens de Onderlinge heeft Nationale-Nederlanden het gerechtvaardigd vertrouwen gewekt...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT