Eerste aanleg - meervoudig van Rechtbank 's-Gravenhage, Haarlem, 10 de Agosto de 2011

Sprekergepubliceerd
Datum uitspraak10 de Agosto de 2011
Uitgevende instantie:Haarlem

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE

Sector bestuursrecht

Nevenzittingsplaats Haarlem

zaaknummer: AWB 10 / 39737

uitspraak van de meervoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 10 augustus 2011

in de zaak van:

[eiser],

geboren op [geboortedatum], van Iraakse nationaliteit,

eiser,

gemachtigde: mr. A.M. van Eik, advocaat te Amsterdam,

tegen:

de minister voor Immigratie en Asiel, voorheen de minister van Justitie, voorheen de staatssecretaris van Justitie,

verweerder,

gemachtigde: mr. A.J. Hakvoort, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te ’s-Gravenhage.

  1. Procesverloop

    1.1 Verweerder heeft eiser bij besluit van 18 maart 2009, uitgereikt op 6 mei 2009, ongewenst verklaard op grond van artikel 67, eerste lid, aanhef en onder e, Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Eiser heeft tegen het besluit bezwaar gemaakt.

    1.2 Eiser is op 21 december 2009 gehoord door een ambtelijke commissie naar aanleiding van zijn bezwaarschrift. Verweerder heeft het bezwaar bij besluit van 20 januari 2010 ongegrond verklaard. Het hiertegen ingestelde beroep is bij uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Zutphen, van 1 september 2010 (AWB 10/6138) gegrond verklaard.

    1.3 Verweerder heeft het bezwaar bij besluit van 21 oktober 2010 opnieuw ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen dit besluit op 15 november 2010 beroep ingesteld.

    1.4 Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

    1.5 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 12 mei 2011. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

  2. Overwegingen

    2.1 De rechtbank betrekt bij de beoordeling de volgende feiten. Eiser heeft op 20 november 1998 een aanvraag om toelating als vluchteling ingediend. Deze aanvraag is bij besluit van 11 juni 2003 afgewezen. Bij uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Almelo, van 22 december 2004 (AWB 03/21368) is het hiertegen ingestelde beroep gegrond verklaard. Bij besluit van 1 februari 2006 is de aanvraag opnieuw afgewezen. Bij uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Almelo, van 2 februari 2007 (AWB 06/4211) is het door eiser ingestelde beroep ongegrond verklaard. Het hiertegen door eiser ingestelde hoger beroep is bij uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling; nr. 200701589/1) van 11 juli 2007 gegrond verklaard, de onderliggende uitspraak van 2 februari 2007 is vernietigd en het inleidende beroep alsnog gegrond verklaard.

    Bij besluit van 18 maart 2009 heeft verweerder de aanvraag van eiser van 20 november 1998 opnieuw afgewezen. Het hiertegen ingestelde beroep is bij uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Zutphen, van 21 oktober 2009 (AWB 09/19218) niet-ontvankelijk verklaard.

    2.2 Verweerder heeft zich in het bestreden besluit, voor zover hier van belang en samengevat, op het volgende standpunt gesteld. Aan eiser is het gestelde in artikel 1(F) van het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen (het Vluchtelingenverdrag) tegengeworpen. Deze tegenwerping staat in rechte vast. Er is geen aanleiding deze conclusie te herzien. Gelet op de toelichting bij artikel 67, eerste lid, aanhef en onder e, Vw en het beleid als neergelegd in paragraaf A5/2 Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) bestaat de bevoegdheid eiser ongewenst te verklaren. Verder is eiser ongewenst verklaard op grond van artikel 67, eerste lid, aanhef en onder c, Vw.

    Artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) verzet zich duurzaam tegen terugkeer naar Irak. Het handhaven van de ongewenstverklaring is echter niet disproportioneel.

    De ongewenstverklaring levert geen strijd op met eisers recht op respect voor zijn familie- en gezinsleven als bedoeld in artikel 8 EVRM. De ongewenstverklaring wordt evenmin strijdig geacht met het recht van eiser op respect voor zijn privéleven in de zin van artikel 8 EVRM.

    Er is geen aanleiding artikel 64 Vw analoog op eiser toe te passen. Eiser heeft geen feiten en omstandigheden aangevoerd die aanleiding vormen om, met toepassing van artikel 4:84 Awb, af te zien van de ongewenstverklaring.

    2.3 Eiser heeft hiertegen in beroep het volgende aangevoerd. De tegenwerping van artikel 1(F) Vluchtelingenverdrag, en daarmee de grondslag van ongewenstverklaring, ontbeert een deugdelijke motivering en een...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT