Eerste aanleg - meervoudig van Rechtbank Utrecht, 21 de Septiembre de 2011

Sprekergepubliceerd
Datum uitspraak21 de Septiembre de 2011
Uitgevende instantie:Rechtbank Utrecht

RECHTBANK UTRECHT

Sector bestuursrecht

zaaknummer: SBR 10/2472

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

  1. de Vereniging De Kampanje, te Amersfoort, (de school)

  2. [Vader leerling 1], [Moeder leerling 1], [Vader leerling 2], [Moeder leerling 2], [Vader leerling 3] en [Moeder leerling 3], als ouders van leerlingen van De Kampanje (de ouders),

  3. [Leerling 1], [Leerling 2], [Leerling 3], [Leerling 4] en [Leerling 5], als leerlingen van De Kampanje (de leerlingen),

  4. [Onderwijsgevende 1] en [Onderwijsgevende 2], als onderwijsgevenden aan De Kampanje (de onderwijsgevenden),

    tezamen aan te duiden als eisers

    (gemachtigde: mr. T. Barkhuysen, advocaat te Amsterdam).

    en

    de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, verweerder

    (gemachtigde: mr. E.J. Daalder, advocaat te Den Haag).

    Inleiding

    1.1 Bij brief van 11 december 2009 heeft verweerder het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort (college van B&W) geadviseerd om De Kampanje niet langer als school te beschouwen waar de leerplicht kan worden vervuld, omdat De Kampanje niet langer voldoet aan de criteria die gelden voor een school als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, sub 3, van de Leerplichtwet 1969 (Lpw) (B3-school).

    Eisers hebben hiertegen bezwaar gemaakt. Bij besluit van 2 juli 2010 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar, voor zover gemaakt door de leerlingen en onderwijsgevenden, niet-ontvankelijk verklaard. Dit besluit is wat de ontvankelijkheid van het bezwaar van de school betreft in afwijking van het advies van de Commissie voor de bezwaarschriften van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en voor de rest in overeenstemming met dat advies. Voor zover het bezwaar is gemaakt door de school en de ouders van leerplichtige leerlingen heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Eisers hebben hiertegen beroep bij deze rechtbank ingesteld.

    1.2 Het beroep is behandeld ter zitting van 29 juni 2011, waar voor eisers zijn verschenen ir. [Vader leerling 3], overheidscoördinator van de school, en de hiervoor genoemde gemachtigde. Voor verweerder zijn verschenen M.A. Vermeer–Hordijk en M.H. Uunk, werkzaam bij de Inspectie van het Onderwijs (Inspectie), en de hiervoor genoemde gemachtigde.

    Overwegingen

    2.1 Voordat de rechtbank komt tot een inhoudelijke behandeling van het beroep, dient zij zich eerst te buigen over de vraag of het advies van 11 december 2009 een besluit is waartegen bezwaar kan worden gemaakt, en zo ja, of het bezwaar van alle eisers ontvankelijk is.

    2.2 De rechtbank stelt vast dat de brief van 11 december 2009 een bindend advies is dat verweerder heeft gegeven aan het college van B&W. De vraag of dit advies een besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), beantwoordt de rechtbank bevestigend. Het advies zelf houdt een oordeel in over de vraag of de school voldoet aan de wettelijk criteria die gelden voor een B3-school. Het advies moet worden opgevolgd en het oordeel van de leerplichtambtenaar dat op het advies volgt, is op zijn beurt geen besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Het rechtsgevolg treedt dus in met het advies. De rechtbank verwijst op dit punt naar de als bindend eindoordeel aan te merken overweging 2.4 van de tussenuitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 20 juli 2011, in de zaak 201009068/1/T1/H2.

    2.3 Partijen verschillen van mening over het antwoord op de vraag of eisers allen zijn aan te merken als belanghebbende bij het primaire besluit. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb, wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Ingevolge het derde lid worden ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.

    2.4 Verweerder heeft zich, anders dan de bezwaaradviescommissie, op het standpunt gesteld dat het belang van de school rechtstreeks bij het besluit is betrokken en dat de school daarom ook als belanghebbend moet worden aangemerkt bij het besluit. Uit de statuten van de school blijkt dat het doel van de vereniging is het vormgeven en faciliteren van een particuliere school voor primair en voortgezet onderwijs, een B3-school, dus als school waar de leerplicht kan worden vervuld. De vaststelling dat de school niet langer aan de criteria van een B3-school voldoet raakt de school dan ook in een belang dat zij krachtens haar doelstelling en feitelijke werkzaamheden behartigt. De rechtbank volgt partijen dan ook in hun standpunt dat ook de school belanghebbende is bij het besluit. In de hiervoor al genoemde tussenuitspraak van de ABRvS van 20 juli 2011 wordt overigens in een vergelijkbare zaak de school waarover het in die zaak gaat ook als belanghebbende erkend.

    2.5 De ouders van de leerplichtige leerlingen zijn ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Lpw verplicht overeenkomstig de bepalingen van de Lpw te zorgen dat hun kind als leerling van een school staat ingeschreven en deze school na inschrijving geregeld bezoekt. Indien een onderwijsvoorziening niet langer een B3-school is, onderzoekt de leerplichtambtenaar, binnen vier weken nadat de ouders hiervan op de hoogte zijn gesteld, of zij hun leerplichtige kind bij een school hebben ingeschreven dan wel of een grond voor vrijstelling aanwezig is. Dit volgt uit artikel 22, vierde lid, van de Lpw. Artikel 26, eerste lid, van de Lpw bepaalt vervolgens kort gezegd dat de ouders strafbaar zijn als zij de verplichting van artikel 2, eerste lid, van de Lpw niet nakomen. Uit het voorgaande volgt dat de ouders, indien zij hun leerplichtige kind toch ingeschreven laten staan bij de Kampanje, een risico lopen op strafvervolging. Zoals volgt uit wat is overwogen onder 2.2 kunnen de ouders geen bestuursrechtelijke rechtsmiddel aanwenden tegen het oordeel van de leerplichtambtenaar, omdat dat geen besluit in de zin van de Awb is en direct voortvloeit uit het bindend advies van verweerder. De ouders zijn daarom aan te merken als belanghebbende bij het aan het oordeel van de leerplichtambtenaar voorafgaande bindende advies van verweerder. De rechtbank ziet hierin voor de ouders een rechtstreeks belang bij het primaire besluit.

    2.6 Artikel 2, derde lid, van de Lpw in samenhang met artikel 26, tweede lid, van de Lpw bevat voorts ook een strafbaarstelling van leerplichtige leerlingen van twaalf jaar en ouder. De verplichting die ingevolge deze artikelen op deze leerlingen rust, strekt echter niet verder dan dat zij verplicht zijn geregeld de school te bezoeken waaraan zij als leerling (door hun ouders of verzorgers) staan ingeschreven. Of deze school aan de criteria van de Lpw voldoet, is daarbij niet bepalend.

    2.7 Voor de (leerplichtige) leerlingen en de onderwijsgevenden geldt dus niet dat zij door het blijven volgen of geven van onderwijs aan de school de Lpw overtreden. Zij zijn daardoor niet op enigerlei wijze strafbaar en ontlenen hieraan dus geen rechtstreeks belang bij het bestreden besluit. De (leerplichtige) leerlingen en de onderwijsgevenden hebben naar het oordeel van de rechtbank slechts een van de school en/of de ouders afgeleid belang bij het besluit, zodat hun belang niet rechtstreeks is betrokken bij dat besluit.

    2.8 Eisers hebben in dit verband verder verwezen naar de uitspraak van 21 november 2007 van de ABRvS (LJN: BB8396) inzake T-Mobile. Aan deze uitspraak ontlenen zij dat als er feitelijk een reële mogelijkheid bestaat dat zij door een besluit in een aan een fundamenteel recht ontleend belang worden geraakt, ook hierin een voldoende eigen belang is gelegen om te kunnen worden aangemerkt als belanghebbende. De vrijheid van onderwijs is een dergelijke fundamenteel recht en maakt alle eisers belanghebbend, aldus eisers.

    2.9 Gelet op wat hiervoor is overwogen, kan dit argument alleen nog van belang zijn voor de (leerplichtige) leerlingen en de onderwijsgevenden. Eisers gaan er naar het oordeel van de rechtbank aan voorbij dat verweerders besluit dat de school niet meer voldoet aan de criteria voor een B3-school geen rechtstreekse inbreuk vormt op de vrijheid van onderwijs van de genoemde leerlingen en onderwijsgevenden. Tussen de ouders, de (leerplichtige) leerlingen en de onderwijsgevenden enerzijds en het in bezwaar gehandhaafde primaire besluit anderzijds zitten te veel schakels; de ouders hebben wel te vrezen dat dit besluit uiteindelijk zal leiden tot vervolgstappen tegen hen, maar het strekt te ver om daarom aan te nemen dat er feitelijk een reële mogelijkheid bestaat dat het bestreden besluit de (leerplichtige) leerlingen in hun vrijheid van onderwijs schaadt. De rechtbank miskent niet dat de feitelijke gevolgen ook voor hen groot kunnen zijn, maar dat is niet de door de wetgever gemaakte keuze voor toegang tot de bestuursrechter. Aan de onderwijsgevenden komt in dit verband geen bescherming van de vrijheid van onderwijs toe.

    2.10 De rechtbank komt gelet op het voorgaande tot de slotsom dat verweerder terecht het bezwaar van de ouders en de school ontvankelijk en het bezwaar van de (leerplichtige) leerlingen en de onderwijsgevenden niet-ontvankelijk heeft verklaard. Voor zover het beroep is ingediend door de (leerplichtige) leerlingen en de onderwijsgevenden is het ongegrond...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT