Eerste aanleg - enkelvoudig van Rechtbank Breda, 19 de Octubre de 2011

Sprekergepubliceerd
Datum uitspraak19 de Octubre de 2011
Uitgevende instantie:Rechtbank Breda

vonnis

RECHTBANK BREDA

Sector civiel recht

zaaknummer / rolnummer: 222257 / HA ZA 10-1384

Vonnis van 19 oktober 2011

in de zaak van

  1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

    HOLDING VAN OOSTERWIJCK-SCHOENMAKERS BAVEL B.V.,

    gevestigd te Bavel, gemeente Alphen-Chaam,

  2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

    JOHN VAN OOSTERWIJCK B.V.,

    gevestigd te Bavel, gemeente Alphen-Chaam,

    eiseressen,

    advocaat mr. J. van Oijen,

    tegen

    de publiekrechtelijke rechtspersoon

    GEMEENTE GILZE EN RIJEN,

    gevestigd te Gilze en Rijen,

    gedaagde,

    advocaat mr. H.J.S.M. Langbroek.

    Partijen zullen hierna de holding, de dochtermaatschappij (eiseressen afzonderlijk) en de gemeente (gedaagde) genoemd worden.

  3. De procedure

    1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:

    - de dagvaarding, met producties

    - de conclusie van antwoord, met producties

    - de conclusie van repliek, met producties

    - de conclusie van dupliek, met producties

    - de akte

    - de antwoordakte

    1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.

  4. Het geschil

    2.1. De holding respectievelijk de dochtermaatschappij vorderen, bij gebreke van akten wijziging of vermindering van eis, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, de gemeente te veroordelen tot betaling aan de holding, althans aan de dochtermaatschappij, van een bedrag van Euro 4.181.172,00, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente hierover vanaf 31 december 2009 tot aan de dag der algehele voldoening, met veroordeling van de gemeente in de kosten van de onderhavige procedure.

    2.2. De gemeente heeft de vorderingen gemotiveerd weersproken.

  5. De beoordeling

    3.1. De rechtbank stelt tussen partijen in deze procedure de volgende feiten vast. De holding is houder van alle aandelen in het geplaatste kapitaal van de dochtermaatschappij. Deze dochtermaatschappij is op haar beurt houdster van alle aandelen in het geplaatste kapitaal van een aantal vennootschappen behorende tot de Van Oosterwijck groep. De Van Oosterwijck groep houdt zich bezig met de productie en handel in onder meer potplanten. Na een faillissement in 2004 heeft een doorstart plaatsgehad. De holding heeft in 2004 een perceel agrarische grond aan de Rimpelaar 34 in Molenschot verkregen. Het doel daarvan was de realisatie van een potplantenkwekerij op - uiteindelijk - een drietal containervelden op geasfalteerde ondergrond. Dit om te kunnen automatiseren en aldus arbeidskosten te kunnen besparen. Nadat de holding met de bouw van het bedrijfsgebouw was begonnen, is zij in mei 2005 begonnen met de aanleg van het eerste containerveld.

    3.2. Bij besluit van 1 juni 2005 heeft het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Gilze en Rijen (hierna: het College) aan de holding een last onder dwangsom opgelegd. Daarbij werd de holding gelast de werkzaamheden met betrekking tot het aanleggen van een onomkeerbaar ofwel permanent containerveld te beëindigen en beëindigd

    te houden op straffe van verbeuring van een dwangsom. Bij besluit van 15 juni 2005 is het besluit van 1 juni 2005 door het College ingetrokken en is een nieuwe last onder dwangsom opgelegd. Deze last was gegrond op de overtreding van bepalingen van het bestemmingsplan, artikel 40 van de Woningwet (bouwvergunning) en artikel 8.2 van het - inmiddels vervallen - Besluit akkerbouwbedrijven milieubeheer (verbod om afvalstoffen in de bodem te brengen). Tegen beide besluiten is door de holding bezwaar gemaakt. Bij besluit van 7 september 2005 heeft het College de bezwaren van de holding ongegrond verklaard. Naast de overtreding van artikel 40 van de woningwet en de bepalingen uit het bestemmingsplan, is in dit besluit het in strijd handelen met de artikelen 10.1, eerste lid, 10.2, eerste lid juncto artikel 1.1a Wm (zorgplicht voor en opslag van afvalstoffen) aan de last ten grondslag gelegd. Voorts is de last uitgebreid in die zin dat de holding tevens de op de verharding aangebrachte beregeningsinstallatie (ook wel overgewaswagen genoemd) diende te verwijderen. Bij besluit van 20 september 2005 is de beslissing op bezwaar van 7 september 2005 aangevuld met het gedeeltelijk gegrond verklaren van het bezwaarschrift van de holding. Voor het overige is het besluit van 7 september 2005 in stand gebleven. Op 16 september 2005 is door de holding (voor zover het besluit op bezwaar betrekking had op overtredingen van de Wm) beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling). Tevens is beroep ingesteld bij deze rechtbank ten aanzien van de overige overtredingen die aan de last ten grondslag zijn gelegd en is de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij uitspraak van 22 september 2005 heeft de voorzieningenrechter het verzoek afgewezen en tevens het beroep ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak heeft de holding hoger beroep ingesteld bij de Afdeling. Bij uitspraak van 19 juli 2006 is door de (milieukamer van de) Afdeling beslist op het beroep van de holding dat op 16 september 2005 is ingesteld. Het besluit van 7 september 2005, aangevuld bij besluit van 20 september 2005, is voor zover deze besluiten betrekking hadden op de overtredingen van de artikelen 10.1, eerste lid, 10.2, eerste lid, juncto artikel...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT