Eerste aanleg - meervoudig van Rechtbank Utrecht, 2 de Noviembre de 2011

Sprekergepubliceerd
Datum uitspraak 2 de Noviembre de 2011
Uitgevende instantie:Rechtbank Utrecht

vonnis

RECHTBANK UTRECHT

Sector handel en kanton

Meervoudige handelskamer

Zaak-/rolnummer: 276139 / HA ZA 09-2457

Vonnis van 2 november 2011

in de zaak van

[eiser],

wonende te [woonplaats],

eiser,

advocaat mr. N.M.I. Bastiaans te Utrecht,

tegen

de stichting

STICHTING SCHOLENGEMEENSCHAP MAARSBERGEN,

gevestigd te Maarsbergen,

gedaagde,

advocaat mr. H.M. Kruitwagen te Arnhem.

Partijen zullen hierna [eiser] en SGM genoemd worden.

  1. De procedure

    1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:

    - het tussenvonnis van 6 januari 2010;

    - het proces-verbaal van comparitie, gehouden op 11 oktober 2010.

    1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.

  2. De feiten

    2.1. SGM is een school voor Voorbereidend Middelbaar Beroepsonderwijs (VMBO).

    2.2. Met ingang van het schooljaar 2003/2004 was [eiser] leerling van SGM. Tijdens het eerste schooljaar is [eiser] in een zogenaamde zorgklas geplaatst. Vanaf het tweede schooljaar volgde [eiser] het reguliere traject.

    2.3. Op vrijdag 21 april 2006 nam [eiser] deel aan het vak lichamelijke opvoeding, gegeven door de docent lichamelijke opvoeding de heer [docent LO] (hierna: [docent LO]).

    2.4. De hiervoor onder punt 2.3. genoemde gymles bestond uit drie zwaaionderdelen: de reuzenschommel, de trapezezwaai en de kelderzwaai. Bij de reuzenschommel konden leerlingen zitten en schommelen op een dikke mat die op banken steunde en aan touwen hing. Bij de trapezezwaai konden leerlingen vanaf een kast aan een trapezestok, die bevestigd was aan (de) ringen, gestrekt naar beneden zwaaien, waarbij de afsprong plaatsvindt op een verderop gelegen landingsmat. Deze twee oefeningen deden de leerlingen zelfstandig, omdat zij die al eerder in aparte gymlessen hadden uitgevoerd. De kelderzwaai was een nieuw lesonderdeel en leek op de trapezezwaai. Het verschil was dat bovenop de kast een bok was geplaatst waardoor de afspringhoogte groter werd. [docent LO] assisteerde bij de kelderzwaai.

    2.5. Nadat [eiser] de kelderzwaai met [docent LO] had geoefend, is hij naar de opstelling van de trapezezwaai gelopen om daar de zogeheten dodenval te doen. Voor het uitvoeren van een dodenval moet je aan de knieholtes aan de rekstok hangen met het hoofd naar beneden, gaan zwaaien en dan afspringen door de benen over je heen te gooien, waarbij je dan landt op de voeten met het gezicht naar de andere kant dan tijdens het zwaaien.

    [eiser] is tijdens de dodenval op enig moment van de trapezestok gegleden, gevallen en heeft daarbij een hoge dwarslaesie opgelopen.

    2.6. Op het moment van de val van [eiser] stond [docent LO] bovenop de kast bij de opstelling van de kelderzwaai en had hij zijn aandacht gericht op een leerlinge die moeite had met de zwaai en niet goed durfde.

    2.7. Bij brief van 26 april 2006 hebben de ouders van [eiser] SGM aansprakelijk gesteld.

    2.8. De heer J. Mol, verbonden aan de Academie voor Lichamelijke Opvoeding in Amsterdam, heeft op verzoek van SGM omtrent het ongeval een advies uitgebracht. De inhoud van dit advies luidt, voor zover hier van belang, als volgt:

    “(…)

    Regels en in het bijzonder de veiligheidsmaatregelen.

    (…)

    De veiligheidsmaatregelen voor de concrete lessituatie bestaan uit een complex van aspecten dat het risico, dat inherent is aan de activiteit ‘zwaaien’, binnen te verantwoorden grenzen dient te houden.

    Die aspecten zijn:

    - de inrichting van de totale les

    - de sfeer in de les

    - de inrichting van de zwaaisituaties op zich

    - de begeleiding door de leerkracht

    - de bewegingservaring van de kinderen

    De inrichting van de totale les:

    Het is gebruikelijk dat in een les meerdere onderdelen worden geoefend. (…) De keuze om in kleine groepen gelijktijdig met meerdere onderdelen bezig te zijn valt te verantwoorden, omdat er zo geen lange wachttijden voor de leerlingen zullen ontstaan. (…) De keuze van de andere activiteit(en) is van groot belang. Omdat de aandacht van de leerkracht zich vooral zal richten op het onderdeel waarbij zich het meeste risico voordoet, zullen de andere onderdelen door de leerlingen min of meer zelfstandig beoefend moeten worden.

    De keuze voor 3 ‘zwaaisituaties’ in deze les valt net zo goed te onderbouwen als de keuze voor 1 ‘zwaaisituatie’ en 2 andersoortige activiteiten.

    De sfeer in de les:

    (…)

    Uit niets valt af te leiden dat er tijdens deze les niet de juiste sfeer zou heersen. De leerkracht beschrijft die als volgt: “Er is een prima werkklimaat”.

    De inrichting van de situaties op zich:

    De opstelling van de materialen, zoals de vakleerkracht die beschrijft, valt zo te verantwoorden.

    Wat uit de beschrijving niet blijkt is of er hulpverleners op de plaats van de landing na de zwaai aanwezig waren. Derhalve ontbreekt ook de afweging van argumenten om daar juist wel, of niet voor te kiezen.

    De begeleiding door de leerkracht:

    (…)

    De opstelling van de leerkracht moet zodanig zijn dat hij de gehele zaal kan overzien. Zo kan hij direct ingrijpen indien naar zijn oordeel de veiligheid in het geding komt. Uit de beschrijvingen valt niet op te maken hoe de positie van de leerkracht t.o.v. de zaal precies was. In de manier waarop de leerkracht, afgaande op de beschrijvingen, zijn begeleiding heeft ingezet naast bovengenoemde vraag geen gebreken te constateren.

    De bewegingservaring van de leerlingen:

    (…)

    In deze les zijn er 2 situaties die de leerlingen eerder hebben geoefend en waar zij zelfstandig verder kunnen oefenen terwijl de leerkracht daar zijdelings en op afstand aandacht aan geeft. De meeste aandacht schenkt hij aan het nieuwe onderdeel 3. In welke mate de leerlingen in staat zijn om ‘gedragsregels’ te kunnen toepassen zal de leerkracht ook vooral baseren op waarnemingen en ervaringen uit voorgaande lessen. Op basis van de beschikbare informatie kan gesteld worden dat de leerkracht de bewegingservaring van de leerlingen op adequate wijze heeft betrokken in deze les.

    Conclusie.

    De leerkracht heeft mogelijke risico’s in de betreffende les binnen grenzen van verantwoord handelen gehouden. Hij heeft niet kunnen voorkomen dat een leerling, geheel op eigen initiatief, een zelfgekozen activiteit onderneemt.

    (…)”

    2.9. Op (nadere) vragen van (de voormalig advocaat van) [eiser] antwoordt Mol, voor zover hier van belang, als volgt:

    “(…)

    Voor de verdeling van de aandacht van de docent tussen ‘begeleiding’ en ‘toezicht’ bestaat geen objectieve norm. Tussen de pogingen in de situatie die hij extra begeleidde, zal hij toezicht over de andere onderdelen hebben gehouden. Hij stond daartoe ook op de juiste plaats opgesteld.

    (…)

    In deze zwaailes heeft hij dat gedaan. De zelfstandig te beoefenen onderdelen heeft hij in eerdere lessen apart laten oefenen onder zijn begeleiding en instructie. Voor aanvang van de betreffende les heeft hij nogmaals een heldere instructie gegeven over de reeds eerdere geoefende activiteiten. Onder genoemde voorwaarden is het geoorloofd om beoogde leerlingen zelfstandig zwaaioefeningen te laten uitvoeren op het moment dat de kelderzwaai wordt geoefend.

    (…)

    De docent zal in zijn taxatie t.a.v. de kleding hier geen rekening mee hebben gehouden, omdat het niet de bedoeling was in deze les dat er iemand aan zijn knieën zou gaan hangen.

    (…)

    De inrichting van de...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT