Eerste aanleg - meervoudig van Rechtbank Roermond, 15 de Noviembre de 2011

Sprekergepubliceerd
Datum uitspraak15 de Noviembre de 2011
Uitgevende instantie:Rechtbank Roermond

RECHTBANK ROERMOND

Sector bestuursrecht

Zaaknummer: AWB 09 / 1387

Uitspraak van de meervoudige kamer van 15 november 2011 in de zaak tussen

[naam eiser], te [woonplaats eiser], eiser

(gemachtigde: mr. M.M.H. van Kuijk),

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Venray, verweerder.

Procesverloop

Bij tussenuitspraak van 25 augustus 2011 heeft de rechtbank geoordeeld ten aanzien van het geschil dat partijen ten gronde verdeeld houdt. Voor het procesverloop verwijst de rechtbank naar deze uitspraak. In het kader van de heropening is op 5 oktober 2011 het onderzoek ter zitting voor een meervoudige kamer hervat, alwaar eiser en zijn gemachtigde met kennisgeving vooraf verstek hebben laten gaan. Ook de Staat heeft zich met bericht vooraf niet laten vertegenwoordigen. Namens verweerder is opnieuw A. Bruijns verschenen.

Overwegingen

  1. Bij de tussenuitspraak van 25 augustus 2011 heeft de rechtbank – zoals hiervoor reeds vermeld – geoordeeld over de door eiser aangevoerde beroepsgronden gericht tegen het door verweerder aan eiser in rekening gebrachte bedrag van € 700,= wegens het doorlopen van een vrijstellingsprocedure als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de wet op de Ruimtelijke Ordening. Verder heeft de rechtbank bij voormelde uitspraak, in het kader van het beroep van eiser op het bepaalde in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), geoordeeld dat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in dit artikel en vastgesteld dat als uitgangspunt heeft te gelden dat de redelijke termijn is aangevangen op 2 mei 2005. Voor zover nodig en dienstig verwijst de rechtbank naar hetgeen in die uitspraak reeds is overwogen. Thans resteert nog de vraag welk gedeelte van de termijnoverschrijding aan verweerder is toe te rekenen en welk gedeelte aan de Staat. Dienaangaande overweegt de rechtbank als volgt.

  2. Verweerders gemachtigde heeft zich ter zitting onder verwijzing naar artikel 25, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) – zoals dat artikel gold ten tijde van het bestreden besluit – op het standpunt gesteld dat de redelijke termijn voor het behandelen van het bezwaar van eiser op een jaar gesteld dient te worden. Hij staat op grond hiervan een verdeling van de overschrijding en de daaruit voortvloeiende schadevergoeding van 3: 2 voor.

  3. De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt. Uit de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) – zie onder meer de uitspraak van

    29 maart 2006 (LJN...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT