Hoger beroep van Council of State (Netherlands), 18 de Noviembre de 2011

Datum uitspraak18 de Noviembre de 2011
Uitgevende instantie:Council of State (Netherlands)

201011551/1/V4.

Datum uitspraak: 18 november 2011

RAAD VAN STATE

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:

de minister voor Immigratie en Asiel,

appellant,

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Rotterdam, van 21 oktober 2010 in zaak nrs. 10/25738 en 10/25734 in het geding tussen:

[de vreemdeling]

en

de minister.

1. Procesverloop

Bij besluit van 19 maart 2010 heeft de minister van Justitie een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen.

Bij besluit van 6 juli 2010 heeft de minister van Justitie, voor zover thans van belang, het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.

Bij uitspraak van 21 oktober 2010, verzonden op 3 november 2010, heeft de voorzieningenrechter, voor zover thans van belang, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de minister voor Immigratie en Asiel (hierna: de minister) een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de minister bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 1 december 2010, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.

Vervolgens is het onderzoek gesloten.

2. Overwegingen

2.1. In de overwegingen wordt onder de minister tevens verstaan diens rechtsvoorganger.

2.2. In zijn grieven, in onderlinge samenhang bezien, klaagt de minister dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat zijn standpunt, dat inkomsten uit studiefinanciering niet kunnen gelden als middelen van bestaan in de zin van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000), onvoldoende is gemotiveerd. Voor deze overweging heeft de voorzieningenrechter, volgens de minister, ten onrechte redengevend geacht dat hij niet is ingegaan op het communautaire toetsingskader, in het bijzonder artikel 7, eerste lid, aanhef en sub c, van de richtlijn 2003/86/EG van de Raad van de Europese Unie van 22 september 2003 inzake het recht op gezinshereniging (hierna: de richtlijn), zoals uitgelegd in het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof) van 4 maart 2010, in zaak nr. C-578/08, Chakroun, www.curia.europa.eu. Aldus heeft de voorzieningenrechter, zo betoogt de minister, niet onderkend dat inkomsten uit studiefinanciering vallen onder het begrip "sociale bijstand" in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder c, van de richtlijn en daarom niet kunnen worden aangemerkt als stabiele en regelmatige inkomsten. Dat inkomsten uit studiefinanciering geen bestanddelen vormen van inkomen dat relevant kan zijn voor de vraag of iemand, in het kader van gezinshereniging of gezinsvorming, beschikt over voldoende middelen van bestaan in de zin van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000, is, volgens de minister, dus niet in strijd met de richtlijn. Het besluit is in dit opzicht dan ook toereikend gemotiveerd, aldus de minister.

2.2.1. Volgens artikel 7, eerste lid, aanhef en onder c, van de richtlijn kan bij de indiening van het verzoek tot gezinshereniging de betrokken lidstaat de persoon die het verzoek heeft ingediend verzoeken het bewijs te leveren dat de gezinshereniger beschikt over stabiele en regelmatige inkomsten die volstaan om hemzelf en zijn gezinsleden te onderhouden, zonder een beroep te doen op het stelsel voor sociale bijstand van de betrokken lidstaat.

De lidstaten beoordelen daartoe de aard en de regelmaat van deze inkomsten en kunnen rekening houden met de nationale minimumlonen en pensioenen, evenals met het aantal gezinsleden.

2.2.2. Ingevolge artikel 16, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 14, worden afgewezen indien de vreemdeling niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan dan wel, indien de persoon bij wie de vreemdeling wil verblijven, niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan.

Ingevolge artikel 3.73, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: het Vb 2000) zijn de in artikel 16, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 bedoelde middelen van bestaan in ieder geval zelfstandig, indien verworven uit:

  1. wettelijk toegestane arbeid in loondienst, voor zover de vereiste premies en belastingen zijn afgedragen;

  2. wettelijk toegestane arbeid als zelfstandige, voor zover de vereiste premies en belastingen zijn afgedragen;

  3. inkomensvervangende uitkeringen krachtens een sociale verzekeringswet waarvoor premies zijn afgedragen, of

  4. eigen vermogen, voor zover de bron van inkomsten niet wordt aangetast en de vereiste belastingen zijn afgedragen.

Volgens het beleid met betrekking tot het middelenvereiste, neergelegd in onderdeel B1/4.3.1. van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: de Vc 2000) onder de kop "Zelfstandige inkomsten uit overige bron", zoals die ten tijde van belang luidde, is een beurs krachtens de Wet Studiefinanciering geen bestanddeel van de middelen van bestaan.

2.2.3. Ingevolge artikel 1 van de Wet Studiefinanciering 2000 (hierna: de WSF 2000) wordt onder studiefinanciering verstaan: door Onze Minister verstrekte toekenning in verband met het volgen van een opleiding in het beroepsonderwijs of in het hoger onderwijs waarop uitsluitend op grond van deze wet aanspraak bestaat.

Ingevolge artikel 3.1, eerste lid, bestaat studiefinanciering uit basisbeurs, uit basislening en uit aanvullende beurs of aanvullende lening en voor studenten ook uit collegegeldkrediet.

Uit de opzet van de WSF 2000 en de geschiedenis van de totstandkoming ervan (Kamerstukken II 1999-2000, 26 873, nr. 3, p. 36) blijkt dat de overheid een norm stelt voor het inkomen van de studerende en dat dit inkomen...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT