Cassatie van Centrale Raad van Beroep, 9 de Diciembre de 2011

Datum uitspraak 9 de Diciembre de 2011
Uitgevende instantie:Centrale Raad van Beroep

10/6465 Wajong

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 15 oktober 2010, 09/3314 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

appellant

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).

Datum uitspraak: 9 december 2011

  1. PROCESVERLOOP

    Namens appellant heeft mr. E. Wolter, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.

    Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

    Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 oktober 2011. Voor appellant is verschenen zijn gemachtigde, mr. Wolter. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. A.H. Knigge.

  2. OVERWEGINGEN

    1.1. Het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de bepalingen van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong), zoals die luidden tot 1 januari 2010.

    1.2. Appellant heeft op 2 april 2008 een Wajong-uitkering aangevraagd. Bij besluit van 20 november 2008 heeft het Uwv appellant een Wajong-uitkering toegekend per 2 april 2007, zijnde 1 jaar voor de datum van de aanvraag, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80% of meer.

    Bij besluit op bezwaar van 10 juni 2009 is het door appellant gemaakte bezwaar tegen de bij dit besluit vastgestelde ingangsdatum van de Wajong-uitkering ongegrond verklaard.

    1.3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen het besluit van 10 juni 2009 ingestelde beroep ongegrond verklaard. Zij heeft overwogen dat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake is van een bijzonder geval in de zin van artikel 29, tweede lid, van de Wajong, nu niet kan worden gezegd dat de te late aanvraag appellant niet valt toe te rekenen. Voorts is de rechtbank van oordeel dat de brieven van de schoonvader van appellant van 23 februari 2007 en de e-mail van de zus van appellant die in 2007 is verstuurd niet als eerdere aanvragen zijn op te vatten, nu beide stukken niet zijn gericht aan het Uwv en van de e-mail bovendien de datum van verzending onduidelijk is.

    2.1 Appellant heeft in hoger beroep wederom aangevoerd dat er, gezien de specifieke omstandigheden van zijn geval aanleiding is om een verdere terugwerkende kracht te verlenen dan tot april 2007. Appellant heeft op zijn zeventiende een bijstandsuitkering aangevraagd, welke in februari 2006 is geëindigd toen hij ging samenwonen...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT