Eerste aanleg - enkelvoudig van Gerechtshof Amsterdam (Nederland), 29 de Diciembre de 2011

Sprekergepubliceerd
Datum uitspraak29 de Diciembre de 2011
Uitgevende instantie:Gerechtshof Amsterdam (Nederland)

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 06/00388

29 december 2011

uitspraak van de vijfde enkelvoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] te [Z], belanghebbende,

tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk AWB 05/4623 van de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst Utrecht-Gooi/kantoor Hilversum,

de inspecteur.

  1. Ontstaan en loop van het geding

    De inspecteur heeft met dagtekening 31 maart 2005 aan belanghebbende voor het jaar 2001 een aanslag opgelegd in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen berekend naar - voor zover thans van belang - een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 20.000.

    Gelijktijdig met de aanslag is bij afzonderlijke beschikking een boete van 100% van de enkelvoudige belasting opgelegd.

    Het daartegen gemaakte bezwaar is door de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 26 augustus 2005, afgewezen. Bij uitspraak van 24 augustus 2006 heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard.

    Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 29 september 2006, aangevuld bij brief ingekomen op 11 december 2006. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend op 29 maart 2007.

    Het onderzoek ter zitting van de eerste meervoudige belastingkamer heeft plaatsgevonden op 21 februari 2011. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt waarvan een afschrift op 25 februari 2011 naar partijen is gezonden.

    De meervoudige kamer heeft de zaak ter verdere behandeling verwezen naar een enkelvoudige kamer.

    Overeenkomstig hetgeen ter zitting is afgesproken heeft de gemachtigde een kopie van het door hem ter zitting genoemde controlerapport ingezonden bij brief van 23 februari 2011 en is van deze kopie bij brief van 28 februari 2011 een kopie ter kennisname naar de wederpartij gezonden. De gemachtigde en de griffier hebben daarbij beiden het kenmerk gebruikt van een bij dit Hof lopende procedure van belanghebbende in eerste aanleg. Bij brief van 1 maart 2011 zijn partijen van deze omissie op de hoogte gesteld.

    In verband met het door de Hoge Raad op 15 april 2011 gewezen arrest onder rolnummer 09/03075 (LJN BN6324) is de inspecteur bij brief van 22 april 2011 in de gelegenheid gesteld nader te reageren op de in het arrest gegeven overwegingen over de boete en de daarbij gegeven verwijsopdracht. Een afschrift van deze brief is op 22 april 2011 naar de wederpartij gezonden.

    De inspecteur heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt bij brief van 31 mei 2011. De gemachtigde heeft daarop gereageerd bij brief van 13 juli 2011. Van deze reactie is een afschrift ter kennisname aan de inspecteur gezonden.

    De vijfde enkelvoudige kamer heeft de zaak behandeld ter zitting van 23 september 2011. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift met de uitspraak van heden in de zaak 04/02832 en 05/00561 is meegezonden.

  2. Feiten

    In de ontwikkeling van het geschil in hoger beroep vindt het Hof aanleiding de feiten als volgt vast te stellen:

    2.1. Na de uitspraak van de rechtbank heeft de gemachtigde bij de aanvulling op het hoger beroep afschriften overgelegd van de op naam van belanghebbende staande rekening met nummer 201960 bij de KB-Luxbank in Luxemburg. Op deze afschriften is vermeld ‘date d’edition 25/09/2006’ en voorts ‘releve des mouvements comptables du 01/01/1996 au 27/06/2002’.

    2.2. In zijn verweerschrift heeft de inspecteur op basis van deze gegevens de gemiddelde rendementsgrondslag voor het jaar 2001 berekend op € 507.809.

    2.3. In het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting van 21 februari 2011 is opgenomen dat de inspecteur onder meer het volgende heeft verklaard:

    “De gemachtigde heeft een pakket bankafschriften toegestuurd zonder enige vorm van verklaring. Ik wijs erop dat sprake is van verzwaarde bewijslast. Ik heb een berekening gemaakt van de uit die stukken voortvloeiende correctie, met enkelvoudige rente. Het verschil met de werkelijke correctie is naar verhouding miniem, minder dan € 10.000 op een correctie van ruim € 517.000. Al met al is die correctie zeker niet te hoog, gelet op hetgeen ik hier overigens over heb opgemerkt.

    De door u geconstateerde dubbeltelling van ƒ 100.500 is geen kleinigheid meer. Dit zou betekenen dat het om ƒ 100.500 plus een stukje rente gaat. Er zou dan ongeveer € 45.000 van die € 517.000 af gaan, dan zou je zo rond de € 470.000 overhouden. Het gaat nog steeds om hele grote bedragen.

    In antwoord op uw vraag over het boekenonderzoek merk ik op dat daar niets is uitgekomen in verband met de KB-Luxrekening.”

    2.4. Het door de gemachtigde na...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT