Hoger beroep van Centrale Raad van Beroep, 6 de Enero de 2012

Datum uitspraak 6 de Enero de 2012
Uitgevende instantie:Centrale Raad van Beroep

08/6601 AKW

10/1546 AKW

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

[Appellant], wonende te [woonplaats], Marokko (hierna: appellant),

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 9 oktober 2008, 07/971 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen

appellant

en

de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).

Datum uitspraak: 6 januari 2012

  1. PROCESVERLOOP

    Namens appellant heeft mr. P. Goettsch, advocaat, hoger beroep ingesteld en voorts nog een tweetal stukken in het geding gebracht.

    Bij brief van 8 juni 2009 heeft de Svb de Raad geïnformeerd over haar standpuntwijziging en vervolgens een nieuw besluit op bezwaar van 26 januari 2010 ingezonden.

    Het onderzoek ter zitting van een enkelvoudige kamer heeft plaatsgevonden op 13 augustus 2010. Appellant en zijn gemachtigde zijn daarbij - met voorafgaand bericht van verhindering - niet verschenen. De Svb was vertegenwoordigd door

    J.Y. van den Berg.

    De Raad heeft het onderzoek heropend en bij brief van 8 december 2010 enkele vragen aan de Svb gesteld.

    Bij brief van 5 mei 2011 heeft de Svb een reactie ingezonden op de brief van de Raad van 8 december 2010.

    Vervolgens heeft de enkelvoudige kamer de zaak verwezen naar de meervoudige kamer.

    Namens appellant is bij brief van 3 oktober 2011 gereageerd op de brief van de Svb van 5 mei 2011.

    Het geding is aan de orde gesteld ter zitting van 14 oktober 2011. Partijen zijn daarbij, wat appellant en zijn gemachtigde betreft met kennisgeving vooraf, niet verschenen.

  2. OVERWEGINGEN

    1.1. Appellant, geboren [in] 1959 en in het bezit van de Marokkaanse nationaliteit, is in Nederland werkzaam geweest. Aan hem is vanaf 1 oktober 1984 tot 20 februari 2003 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar de klasse van 80 tot 100%. Bij besluit van 1 juni 2004 heeft de Svb het recht van appellant op kinderbijslag beëindigd met ingang van het tweede kwartaal van 2003, aangezien zijn WAO-uitkering per 20 februari 2003 was verlaagd. Daardoor bedroeg deze uitkering minder dan 35% van het in Nederland geldende wettelijk minimumloon en was appellant niet meer verzekerd voor de Algemene Kinderbijslagwet (AKW). Tegen het besluit van 1 juni 2004 is geen rechtsmiddel aangewend.

    1.2. Na een procedure tegen de intrekking van zijn WAO-uitkering is aan appellant alsnog met ingang van 20 februari 2003 een arbeidsongeschiktheidsuitkering toegekend, berekend naar de mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Vervolgens is namens appellant op 12 april 2006 opnieuw een aanvraag ingediend om kinderbijslag krachtens de AKW voor zijn in Marokko wonende kinderen.

    1.3. Bij besluit van 17 augustus 2006 heeft de Svb aan appellant kinderbijslag toegekend met ingang van het tweede kwartaal van 2005. Hierbij heeft de Svb overwogen dat een aanvraag om kinderbijslag kan worden beoordeeld met een maximale terugwerkende kracht van een jaar. In het besluit is voorts overwogen dat appellant geen bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 1 juni 2004, waarbij het recht op kinderbijslag is beëindigd met ingang van het tweede...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT