Hoger beroep van Gerechtshof Amsterdam (Nederland), 22 de Diciembre de 2011

Sprekergepubliceerd
Datum uitspraak22 de Diciembre de 2011
Uitgevende instantie:Gerechtshof Amsterdam (Nederland)

parketnummer: 23-001881-04

datum uitspraak: 22 december 2011

TEGENSPRAAK

Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 24 februari 2004 in de strafzaak onder parketnummer 13-129076-02 tegen

[verdachte],

geboren te [plaats] op [datum],

adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 10 februari 2004 en in hoger beroep van 8 december 2011.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadslieden naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van het hoger beroep

De verdachte is door rechtbank Amsterdam vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 1 is ten laste gelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vierde lid (oud), van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Bespreking van enkele verweren

Dagvaarding in strijd met de beginselen van een goede procesorde?

De verdediging heeft de stelling betrokken dat de verdachte in strijd met de beginselen van een goede procesorde voor een tweede hoger beroepsprocedure is gedagvaard naar aanleiding van het door hem ingestelde hoger beroep in dezelfde zaak, terwijl de eerste procedure op dat hoger beroep nog gaande was. De procedure, ingeleid door de eerste dagvaarding loopt nog steeds, in de ogen van de verdediging. De tweede appelprocedure in dezelfde zaak schept onduidelijkheid over de status van beslissingen, rapportages, verzoeken enzovoorts, aldus de verdediging. Ook is het onduidelijk op grond van welke appeldagvaarding geprocedeerd wordt. De verdediging kan zijn procespositie niet meer goed overzien. Op grond hiervan dient de tweede appeldagvaarding in hoger beroep nietig te worden verklaard, wegens strijd met een goede procesorde, dan wel dient daaraan een ander rechtsgevolg, zoals bijvoorbeeld de “onbevoegd verklaring van het Amsterdamse gerechtshof” te worden verbonden, aldus de verdediging.

Het hof overweegt hierover het volgende.

Ingevolge het bepaalde in artikel 59, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie is het gerechtshof gevestigd in de hoofdplaats van het ressort. In artikel 59, lid 2 van de Wet op de rechterlijke organisatie, is bepaald dat bij algemene maatregel van bestuur nevenzittingsplaatsen kunnen worden aangewezen. Bij besluit van 13 september 2004, het Aanwijzingsbesluit nevenzittingsplaatsen strafzaken gerechtshof Amsterdam en rechtbank Haarlem, is de hoofdplaats van onder meer het gerechtshof Leeuwarden voor de duur van drie jaren, te rekenen vanaf 1 oktober 2004, aangewezen als nevenzittingsplaats van het gerechtshof Amsterdam voor de behandeling van strafzaken. Uit het Besluit verlenging aanwijzing strafzaken gerechtshof Amsterdam d.d. 12 september 2007 leidt het hof af dat de aanwijzing van Leeuwarden als nevenzittingsplaats voor het gerechtshof Amsterdam is komen te vervallen per 1 oktober 2007.

De behandeling van de zaak door het gerechtshof Amsterdam, in de nevenzittingsplaats Leeuwarden is ingeleid met een appeldagvaarding onder een Leeuwardens ressortsparketnummer, welke ressortsparketnummers aanvangen met het cijfer 24, te weten 24-000761-05.

Naar het hof heeft vastgesteld, is de onderhavige zaak onder voormeld Leeuwardens ressortsparketnummer vóór 1 oktober 2007 steeds behandeld door het gerechtshof Amsterdam, in de nevenzittingsplaats Leeuwarden, en daarna in de hoofdplaats van het eigen ressort, Amsterdam.

Het hof stelt vervolgens vast dat na 1 oktober 2007 in de onderhavige zaak aan de verdachte, in plaats van een oproeping, een dagvaarding in hoger beroep gedateerd 22 oktober 2009, om te verschijnen ter zitting van 1 december 2009 van het gerechtshof Amsterdam, zitting houdend in de hoofdplaats van het ressort, Amsterdam, is uitgereikt. Dit onder een ressortsparketnummer, aanvangend met het cijfer 23, hetgeen gebruikelijk is voor zaken die worden behandeld door het gerechtshof Amsterdam, zitting houdend te Amsterdam. Dit ressortsparketnummer luidt 23-001881-04.

Deze dagvaarding tegen 1 december 2009 had naar het oordeel van het hof, kennelijk en voor verdachte begrijpelijk, geen andere betekenis dan die van een oproeping van verdachte om te verschijnen bij de voortzetting der behandeling van dezelfde zaak door dit hof, thans zitting houdend in de hoofdplaats van het ressort, Amsterdam, met de behandeling van welke zaak reeds was aangevangen door dit hof in de nevenzittingsplaats Leeuwarden. Van enige andere functie is niet gebleken. De verdachte heeft kunnen begrijpen dat voormelde dagvaarding – door het hof verstaan als oproeping- betrekking had op dezelfde zaak als die, welke voordien door het gerechtshof Amsterdam, nevenzittingsplaats Leeuwarden onder parketnummer 24-000761-05 eerder in behandeling was genomen, reeds gelet op de omstandigheid dat ook hierop het parketnummer in eerste aanleg, te weten 13-129076-02 is vermeld. Evenmin is uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep op 8 december 2011, waarbij de behandeling van de zaak opnieuw is aangevangen, aannemelijk geworden dat de verdachte niet wist in welke zaak hij in hoger beroep voor dit hof, thans zitting houdende in de eigen ressorthoofdplaats, terechtstond. De verdediging en de verdachte hebben niet alleen uit het op de dagvaarding in hoger beroep vermelde parketnummer in eerste aanleg, maar ook uit de voordracht van de advocaat-generaal, welke mede zag op de eerder in hoger beroep toegelaten wijziging van de dagvaarding, kunnen afleiden dat hem dezelfde feiten werden verweten door het Openbaar Ministerie, als die welke door dit hof voor 1 oktober 2007 waren behandeld ter zitting in de nevenzittingsplaats Leeuwarden. Ter zitting van 8 december 2011 is voorts ingegaan op de inhoud van hetzelfde dossier, waarbij verdachte noch de verdediging heeft verzocht om een nadere toelichting omtrent de inhoud daarvan. Ook overigens is niet aannemelijk geworden dat de verdachte zijn procespositie niet heeft kunnen overzien. De omstandigheid dat de raadsman in zijn pleidooi juridische kanttekeningen heeft geplaatst bij de procedurele gang van zaken in hoger beroep doet daaraan niet af.

Gelet op het vorenstaande is het hof niet gebleken dat de verdachte door het uitbrengen van een dagvaarding in hoger beroep op 22 oktober 2009 in plaats van een oproeping op enigerlei wijze in zijn belangen is geschaad.

Het hof is dan ook van oordeel dat de appeldagvaarding tegen 1 december 2009 niet in strijd is met de beginselen van een goede procesorde is uitgebracht en ziet ook overigens geen omstandigheden die tot een honorering van het verweer van de raadsman nopen. Het verweer wordt derhalve verworpen.

Bevoegdheid van het hof

De verdediging heeft zich voorts –kort samengevat- op het standpunt gesteld dat het gerechtshof Leeuwarden bij de beschikking d.d. 22 oktober 2007 op een ingediend wrakingsverzoek ten onrechte in de hoofdzaak een einduitspraak heeft gegeven. De daarin gegeven verwijzing naar een ander hof was niet meer mogelijk, aldus de verdediging.

Voorts is in de oproeping van de zitting van 16 oktober 2006 ten onrechte gesteld dat sprake was van een zitting van het gerechtshof Leeuwarden en had in het proces-verbaal van die zitting niet kunnen worden vermeld dat sprake was van een zitting van het gerechtshof Amsterdam, nevenzittingsplaats Leeuwarden. De verdediging verzoekt het hof, indien dit van oordeel is dat nog steeds sprake is van dezelfde strafprocedure alsnog de beslissing te nemen die het hof Leeuwarden had moeten nemen en het hof Leeuwarden onbevoegd te verklaren, dan wel een beslissing te nemen die het hof juist voorkomt.

Het hof overweegt hierover het volgende.

Het verweer van de raadsman faalt, reeds omdat het Wetboek van Strafvordering, in het bijzonder het bepaalde in de artikelen 415 en 422 in verbinding met het bepaalde in artikel 349 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering niet voorziet in de mogelijkheid voor dit gerechtshof zich uit te spreken over de bevoegdheid van een ander gerechtshof.

Voorts overweegt het hof het volgende.

Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is onderhavige strafzaak steeds in...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT