Cassatie van Supreme Court (Netherlands), 31 de Enero de 2012

Datum uitspraak31 de Enero de 2012
Uitgevende instantie:Supreme Court (Netherlands)

31 januari 2012

Strafkamer

nr. S 10/04089

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 17 november 2009, nummer 21/001177-08, in de strafzaak tegen:

[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969, wonende te [woonplaats].

  1. Geding in cassatie

    Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft dr. D.J.P.M. Vermunt, advocaat te Arnhem, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

    De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof dan wel verwijzing naar een aangrenzend hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.

  2. Bewezenverklaring en bewijsvoering

    2.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:

    "1. zij in de periode van 11 december 2003 tot en met de maand juli 2004 te Millingen aan de Rijn en Well, gemeente Bergen (L), en Arnhem, althans in Nederland, en te Luxemburg telkens tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, door listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels, - [betrokkene 1] en diens wettelijk vertegenwoordiger [betrokkene 2] heeft bewogen tot het teniet doen van een inschuld, bestaande in de verwerping van de nalatenschap van [betrokkene 3] en daarmee het afzien van aan [betrokkene 3] toebehoord hebbende geldtegoeden van 243.129,49 euro of daaromtrent bij de ING-bank Luxemburg en van 402.235,29 euro of daaromtrent bij ING Life Luxemburg, en [betrokkene 2] en [betrokkene 1] heeft bewogen tot de afgifte van een door ([betrokkene 2] ondertekend) verzoek tot machtiging tot verwerping van de aan de destijds minderjarige [betrokkene 1] toebehorende erfenis van [betrokkene 3] hierin bestaande dat verdachte en verdachtes mededaders met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - opzettelijk valselijk en listiglijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid in het kader van de afwikkeling van de nalatenschap van voornoemde [betrokkene 3] een boedelbeschrijving met een negatief saldo hebben opgemaakt en/of overgelegd en/of heeft/hebben doen opmaken en/of doen overleggen, waardoor die [betrokkene 1] en [betrokkene 2] werden bewogen tot bovenomschreven teniet doen van genoemde inschuld (bestaande in de verwerping van voornoemde nalatenschap);

  3. zij in de periode van 13 juli 2004 tot en met 24 januari 2005, te Arnhem, althans in Nederland, en te Luxemburg, voorwerpen, te weten

    - een geldtegoed/-bedrag van 100.558,82 euro of daaromtrent en

    - een geldtegoed/-bedrag van 34.755,12 euro of daaromtrent, althans een hoeveelheid vast renderende obligaties, en

    - een geldtegoed/-bedrag van 25.746,97 euro of daaromtrent,

    heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad, terwijl zij wist, dat bovenomschreven voorwerpen - onmiddellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf."

    2.2. Het bestreden arrest houdt onder "bewijsmotivering" het volgende in:

    [Medeverdachte] is de moeder van [betrokkene 3] en [verdachte].

    [Betrokkene 3] is gehuwd geweest met [betrokkene 2]. Uit dit huwelijk is op [geboortedatum] 1988 [betrokkene 1] geboren. Het huwelijk is door echtscheiding ontbonden.

    [Betrokkene 4] behartigde de financiële belangen van [medeverdachte]. Deze heeft in 2001 haar dochters een aanzienlijk bedrag geschonken dat door de dochters op rekeningen bij een bank in Luxemburg is gezet.

    [Betrokkene 3], verder erflaatster te noemen, is in december 2003 overleden. Zij had geen testament opgemaakt en haar zoon, de op dat moment nog minderjarige [betrokkene 1], was enig erfgenaam. [Betrokkene 2] was de wettelijke vertegenwoordiger van [betrokkene 1]. Het vermogen dat erflaatster ten tijde van haar overlijden op de bank in Luxemburg had staan, bedroeg op 13 juli 2004 circa 645.364,78 euro. Een gedeelte (243.129,49 euro) stond op een rekening bij ING Luxemburg met nummer [001], de rest bestond uit een tegoed op een beleggingsrekening bij ING Life in Luxemburg; de waarde van die belegging bedroeg op 19 februari 2004 402.235,29 euro. In de polis stond vermeld dat het ingelegde bedrag bij overlijden van erflaatster moest worden uitgekeerd aan haar wettelijke erfgenamen.

    [Betrokkene 1] en [betrokkene 2] waren niet op de hoogte van het bestaan van de banktegoeden van erflaatster in Luxemburg. De beleggingsrekening bij ING Life wordt door ING Life en door de raadsman van verdachte aangeduid als een levensverzekering maar naar Nederlandse maatstaven gaat het om een gewone beleggingsrekening. De ingangsdatum van de rekening was 9 juli 2003, de einddatum 25 juli 2011, behoudens eerdere opzegging, afkoop of overlijden. Het op deze beleggingsrekening bij opening gestorte bedrag was 392.000,-- euro. De overeenkomst hield geen dekking in van het risico van overlijden.

    Enkele weken na de begrafenis van erflaatster zijn [betrokkene 4], [medeverdachte] en [verdachte] naar Luxemburg gereisd en zij hebben de bank verzocht de tegoeden van de overledene over te boeken op de rekening van [medeverdachte]. De bank wilde eerst zekerheid hebben over wie de rechthebbende was op deze tegoeden en verlangde een verklaring van erfrecht. [Medeverdachte] wilde de tegoeden in handen krijgen. Zij wilde niet dat de tegoeden in handen zouden komen van [betrokkene 2] in zijn hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van de enig erfgenaam, zijn minderjarige zoon [betrokkene 1]. [betrokkene 4] zou zorgen dat de tegoeden zouden worden uitgekeerd op de rekening van [medeverdachte]. [Betrokkene 4] kwam op het idee de nalatenschap door [betrokkene 2] in diens hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van [betrokkene 1] te laten verwerpen. [Medeverdachte] en [verdachte] zouden dan als wettelijk erfgenamen de beschikking krijgen over de Luxemburgse tegoeden van erflaatster.

    [Betrokkene 4] heeft vervolgens een boedelbeschrijving van de nalatenschap van [betrokkene 3] opgemaakt, met een negatief saldo van 18.367,18 euro. De tegoeden bij de bank in Luxemburg waren niet in de boedelbeschrijving opgenomen.

    Over de boedelbeschrijving en de verwerping van de nalatenschap heeft een bespreking in de woning van [betrokkene 2] in Arnhem plaatsgevonden waarbij [betrokkene 5] (opa van [betrokkene 1]), [verdachte], [betrokkene 4], [betrokkene 1], [betrokkene 2] en de gezinsvoogd van [betrokkene 1] aanwezig waren. In ieder geval [betrokkene 5], [betrokkene 4] en [verdachte] hebben tijdens die bespreking het woord gevoerd. Ter sprake is gekomen dat [betrokkene 1] bij aanvaarding van de nalatenschap met schulden zou blijven zitten, gelet op het negatieve saldo van de boedelbeschrijving. [Betrokkene 4] heeft uiteengezet dat erflaatster schulden had en drong aan op ondertekening van formulieren tot verwerping van de nalatenschap. [Verdachte] heeft aangegeven dat zij het niet terecht vond als [betrokkene 1] met schulden zou blijven zitten. [Betrokkene 2] heeft op 8 december 2003 in zijn hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van [betrokkene 1] de boedelbeschrijving getekend. Hij heeft in diezelfde hoedanigheid het door [betrokkene 4] opgestelde verzoekschrift aan de kantonrechter om een machtiging te verlenen de nalatenschap te verwerpen getekend. Het verzoekschrift is gedateerd op 8 januari 2004. De kantonrechter heeft op 13 januari 2004 de gevraagde machtiging afgegeven. De nalatenschap is op 15 januari 2004 door [betrokkene 2] verworpen.

    Na de verwerping van de nalatenschap door [betrokkene 2] is de nalatenschap zuiver aanvaard door [medeverdachte] en [verdachte]. Op basis van deze aanvaarding is een verklaring van erfrecht opgemaakt, volgens welke [medeverdachte] recht heeft op 3/4 deel van de nalatenschap en [verdachte] op 1/4 deel.

    In juli 2004 zijn ING Bank en ING Life in Luxemburg, nadat de verklaring van erfrecht aan hen was overgelegd, in overeenstemming met hetgeen daaromtrent was vermeld in de verklaring van erfrecht overgegaan tot overmaking van de tegoeden op de aan erflaatster toebehoord hebbende rekeningen aan [medeverdachte] en [verdachte].

    Door ING Bank is op een rekening van [medeverdachte] een bedrag van 77.240,9230 euro en een hoeveelheid van 94.000 obligaties (waarvan de koers op 13 juli 2004 1,07560 bedroeg) overgemaakt. ING Life Luxemburg heeft op deze rekening van [medeverdachte] een bedrag van 301.676,47 euro overgemaakt. Aan [verdachte] is door ING Bank Luxemburg een bedrag van 25.746,97 euro en een hoeveelheid van 31.000 obligaties (waarvan de koers op 13 juli 2004 1,07560 bedroeg) overgemaakt. Door ING Life Luxemburg is een bedrag van 100.558,82 euro aan [verdachte] overgemaakt.

  4. Beoordeling van het eerste middel

    3.1. Het middel klaagt over de verwerping door het Hof van het ter zake van het onder 1 tenlastegelegde gevoerde verweer dat geen inschuld is tenietgedaan.

    3.2. Het Hof heeft het in het middel bedoelde verweer als volgt samengevat en verworpen:

    "In het onderhavige geval is geen inschuld teniet gedaan. De ING Bank te Luxemburg heeft niet bevrijdend kunnen betalen omdat zij op de hoogte was van het feit dat er iets grondig mis was met de verklaring van erfrecht nu deze uitsluitend zag op het Nederlandse deel van de nalatenschap. [Betrokkene 1] zou er ook niet toe bewogen zijn zich tegenover ING Bank Luxemburg te gedragen alsof er een inschuld teniet was gegaan. Nadat hij bekend was geworden met de feiten heeft hij immers alsnog de ING Bank Luxemburg verzocht om hem als erfgenaam te beschouwen.

    (...)

    Het Hof overweegt hieromtrent als volgt.

    (...)

    Door de hiervoor beschreven handelwijze met als resultaat de...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT