Hoger beroep van Gerechtshof Amsterdam (Nederland), 2 de Febrero de 2012

Sprekergepubliceerd
Datum uitspraak 2 de Febrero de 2012
Uitgevende instantie:Gerechtshof Amsterdam (Nederland)

parketnummer: 23-000240-11

datum uitspraak: 2 februari 2012

TEGENSPRAAK

Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Alkmaar, sector kanton van 10 januari 2011 in de strafzaak onder parketnummer 14-701817-10 tegen

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],

adres: [straatnaam + woonplaats].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 15 november 2010 en 10 januari 2011 en op de terechtzitting in hoger beroep van 19 januari 2012.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte naar voren is gebracht.

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 1.000,00 subsidiair 20 dagen hechtenis.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat

feit:

hij in of omstreeks de periode van 10 mei 2010 tot en met 19 juli 2010 in de gemeente [woonplaats], meermalen, althans eenmaal, terwijl hij (telkens) als degene die het gezag uitoefende over de jongere(n) [zoon van de verdachte] en [dochter van de verdachte], geboren op respectievelijk [geboortedatum zoon van de verdachte] en [geboortedatum dochter van de verdachte], althans terwijl hij zich (telkens) met de feitelijke verzorging van die jongere(n) had belast, (telkens) niet heeft voldaan aan de verplichting om overeenkomstig de bepalingen van de Leerplichtwet 1969 te zorgen dat voornoemde jongere(n) als leerling(en) van een school stond(en) ingeschreven.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof tot een andere motivering van de vrijspraak komt dan de politierechter.

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

  1. Verweren

    De verdachte heeft de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie betwist. Daartoe heeft hij, bij schriftuur en desgevraagd ter zitting van het hof, in de kern aangevoerd:

  2. dat de Leerplichtwet 1969 (hierna ook: Lpw) – althans de toepassing ervan in concrete gevallen – in strijd is met artikel 9 van het Europees Verdrag voor de rechten van de Mens (EVRM), en

  3. dat door de leerplichtambtenaar, door het onbevoegd opmaken van een proces-verbaal zonder dat sprake was van een redelijk vermoeden van schuld aan overtreding van artikel 2 Lpw, misbruik van het straf(proces)recht is gemaakt, in het bijzonder van artikel 27 Sv.

    De verdachte heeft daarbij gesteld dat er in totaal vijf vormfouten zijn gepleegd.

    Het hof overweegt daaromtrent als volgt.

  4. Wettelijk kader

    Artikel 9 van het Europees Verdrag voor de rechten van de Mens (EVRM) luidt:

  5. Een ieder heeft recht op vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst; dit recht omvat tevens de vrijheid om van godsdienst of overtuiging te veranderen, alsmede de vrijheid hetzij alleen, hetzij met anderen, zowel in het openbaar als privé zijn godsdienst te belijden of overtuiging tot uitdrukking te brengen in erediensten, in onderricht, in praktische toepassing ervan en in het onderhouden van geboden en voorschriften.

  6. De vrijheid zijn godsdienst te belijden of overtuiging tot uiting te brengen kan aan geen andere beperkingen worden onderworpen dan die die bij de wet zijn voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk zijn in het belang van de openbare veiligheid, voor de bescherming van de openbare orde, gezondheid of goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.

    In artikel 2 (Verantwoordelijke personen), eerste lid, Lpw (oud) is bepaald:

    Degene die het gezag over een jongere uitoefent, en degene die zich met de feitelijke verzorging van een jongere heeft belast, zijn verplicht overeenkomstig de bepalingen van deze wet te zorgen, dat de jongere als leerling van een school staat ingeschreven en deze school na inschrijving geregeld bezoekt. Bij de inschrijving wordt een van overheidswege verstrekt document of een bewijs van uitschrijving van een andere school overgelegd waarop de gegevens van de jongere betreffende zijn geslachtsnaam, voorletters, geboortedatum, geslacht en burgerservicenummer of bij gebreke daarvan zo mogelijk zijn onderwijsnummer zijn vermeld. Indien de in de eerste volzin bedoelde personen bij de inschrijving aannemelijk hebben gemaakt dat zij geen burgerservicenummer of onderwijsnummer van de jongere kunnen overleggen, leggen zij het burgerservicenummer of onderwijsnummer van de jongere over...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT