Hoger beroep van Council of State (Netherlands), 7 de Marzo de 2012

Datum uitspraak 7 de Marzo de 2012
Uitgevende instantie:Council of State (Netherlands)

201105729/1/V1.

Datum uitspraak: 7 maart 2012

RAAD VAN STATE

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

de minister van Buitenlandse Zaken,

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem, van 22 april 2011 in zaak nr. 10/37926 in het geding tussen:

[de vreemdeling]

en

de minister.

1. Procesverloop

Bij besluit van 14 juni 2010 heeft de minister een aanvraag van de vreemdeling om haar een machtiging tot voorlopig verblijf (hierna: mvv) te verlenen afgewezen.

Bij besluit van 6 oktober 2010 heeft de minister het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.

Bij uitspraak van 22 april 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, het tegen het besluit van 14 juni 2010 gemaakte bezwaar gegrond verklaard en de minister opgedragen de vreemdeling de gevraagde mvv te verlenen. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de minister bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 20 mei 2011, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak, tegelijkertijd met zaak nr. 201102780/1/V1, ter zitting behandeld op 5 december 2011, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. H. Verbaten, werkzaam bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, en de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. W. Boelens, advocaat te Utrecht, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. De vreemdeling, met de Indonesische nationaliteit, is op [datum] 1993 getrouwd met een man met de Nederlandse nationaliteit (hierna: de echtgenoot). Zij zijn toen in Nederland gaan wonen en zijn in oktober 2000 naar Indonesië verhuisd. Op [datum] 1996 is een dochter geboren en op [datum] 2001 een zoon. De kinderen hebben zowel de Indonesische als de Nederlandse nationaliteit. Op [datum] 2009 is de echtgenoot overleden. De vreemdeling verblijft sindsdien met haar kinderen in Indonesië. Zij heeft op 15 april 2010 een aanvraag ingediend om een mvv, teneinde een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verkrijgen onder de beperking verband houdend met de uitoefening van gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM) met haar kinderen.

2.2. Ingevolge artikel 8, eerste lid, van het EVRM heeft, voor zover hier van belang, een ieder recht op respect voor zijn gezinsleven.

Ingevolge het tweede lid is geen inmenging van enig openbaar gezag toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden, of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.

2.3. De minister klaagt in de enige grief dat de rechtbank, door in rechtsoverweging 2.7 van de aangevallen uitspraak te overwegen dat hij bij de in het kader van artikel 8 van het EVRM uit te voeren belangenafweging een afweging heeft gemaakt die in rechte niet houdbaar is, haar eigen oordeel in de plaats heeft gesteld van dat van hem en aldus heeft miskend dat hij in het besluit van 6 oktober 2010 voldoende draagkrachtig heeft gemotiveerd dat en waarom die belangenafweging niet in het voordeel van de vreemdeling is uitgevallen. Hij voert hiertoe aan dat zich geen inmenging in het gezinsleven van de vreemdeling voordoet, nu zij het gezinsleven al sinds 2000 in Indonesië uitoefent, en dat zich derhalve evenmin een objectieve belemmering voordoet het gezinsleven buiten Nederland uit te oefenen. Voorts zijn de banden van de vreemdeling met Nederland niet zo hecht dat deze aanleiding geven haar belang om hier te lande met haar kinderen invulling te geven aan het gezinsleven, te laten prevaleren boven de belangen van de Nederlandse staat, aldus de minister.

2.3.1. De rechtbank heeft overwogen dat in dit geval een eerlijke afweging van de bij artikel 8 van het EVRM betrokken belangen met zich brengt dat de vreemdeling de toegang tot Nederland niet kan worden ontzegd. De rechtbank heeft daarbij in de eerste plaats in aanmerking genomen dat het besluit van 6 oktober 2010 tot gevolg heeft dat de kinderen met de Nederlandse nationaliteit niet de keuze wordt gelaten zich in Nederland te vestigen en in de nabijheid van hun Nederlandse grootouders op te groeien. Voorts heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de kinderen in Indonesië een internationale school bezoeken en de Indonesische taal niet machtig zijn, terwijl de banden met Nederland behouden zijn gebleven via de grootouders, de Nederlandse werkgever van de echtgenoot en de omstandigheid dat de echtgenoot in Nederland is begraven. Ten slotte heeft de rechtbank van belang geacht dat de vreemdeling destijds zeven jaar rechtmatig in Nederland heeft gewoond en gewerkt.

2.3.2. Vast staat dat tussen de vreemdeling en de kinderen sprake is van gezinsleven als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van het EVRM. Omdat de vreemdeling al sinds 2000 met haar kinderen buiten Nederland verblijft, betekent de weigering de vreemdeling een mvv te verlenen geen inmenging in het gezinsleven tussen de vreemdeling en de kinderen. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 30 maart 2010 in zaak nr. 200809182/1/V2...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT