Cassatie van Supreme Court (Netherlands), 10 de Abril de 2012

Datum uitspraak10 de Abril de 2012
Uitgevende instantie:Supreme Court (Netherlands)

10 april 2012

Strafkamer

nr. S 10/04520

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 12 juli 2010, nummer 22/003535-09, in de strafzaak tegen:

[Verdachte], geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978, wonende te [woonplaats].

  1. Geding in cassatie

    Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R. van den Hemel, advocaat te Dordrecht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

    De Advocaat-Generaal Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.

  2. Beoordeling van het eerste middel

    2.1. Het middel klaagt dat het Hof de inleidende dagvaarding ten onrechte niet nietig heeft verklaard nu niet blijkt dat die dagvaarding overeenkomstig art. 588, tweede lid, Sv naar verdachtes adres in Curaçao is verzonden.

    2.2. Het Hof heeft in het bestreden arrest het volgende overwogen:

    "Het hof heeft geconstateerd dat de verdachte op het door hem tijdig bij de Centrale Balie van de rechtbank te Dordrecht ingediende standaardgrievenformulier onder

    "Gang van zaken ter terechtzitting

    Ik ben niet bij de zitting aanwezig geweest, omdat:"

    heeft ingevuld "ik was ongeveer 3 minuten te laat op zitting".

    Op grond van deze mededeling van de verdachte stelt het hof vast dat hij op de hoogte was van het tijdstip van de terechtzitting in eerste aanleg op 24 juni 2009."

    2.3. De stukken van het geding houden het volgende in:

    (i) een akte uitreiking, gehecht aan het dubbel van de dagvaarding van de verdachte om te verschijnen ter terechtzitting in eerste aanleg, welke inhoudt dat die dagvaarding op 18 juni 2009 is uitgereikt aan de Griffier van de Rechtbank te Dordrecht, "omdat van de geadresseerde geen woon- of verblijfplaats in Nederland bekend is." Die akte houdt voorts in de verklaring van de Officier van Justitie "dat de gerechtelijke brief op 18 juni 2009 als gewone brief is verzonden naar het aan ommezijde vermelde adres van de geadresseerde in het buitenland." Dit "aan ommezijde vermelde adres" betreft evenwel geen buitenlands adres, maar een Nederlands adres, te weten: "[a-straat 1], [plaats]."

    (ii) een kopie van een register voor aangetekende verzendingen, inhoudende dat op 18 juni 2009 vanuit Dordrecht een in dat register niet nader omschreven poststuk aangetekend is verzonden naar de verdachte, waarbij als postcode en plaats van bestemming staat vermeld "Curaçao." Deze kopie houdt voorts - voor zover leesbaar - de volgende met de hand geschreven aantekeningen in: "PR 24/06" en "Pr (..) 24/06 14.50 uur."

    (iii) zowel het vonnis in eerste aanleg als de bestreden uitspraak is bij verstek gewezen.

    2.4. Bij zijn onderzoek naar de naleving van art. 435, eerste lid, Sv heeft de Hoge Raad vastgesteld dat de verdachte bij zijn vertrek uit Nederland naar Curaçao op 11 september 2007 als adresgegevens heeft opgegeven "[b-straat 1], Curaçao" en dat de verdachte met ingang van 23 februari 2010 weer staat ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens van de gemeente Dordrecht.

    Noch de hierboven genoemde akte uitreiking, noch de kopie van het register voor aangetekende verzendingen houdt in dat de inleidende dagvaarding naar voornoemd adres van de verdachte in het buitenland is verzonden. Daaruit volgt dat de inleidende dagvaarding niet is betekend overeenkomstig art. 588, tweede lid, Sv (vgl. HR 12 maart 2002, LJN AD5163, NJ 2002/317, rov. 3.20). Het in de bestreden uitspraak besloten liggende oordeel van het Hof dat de inleidende dagvaarding geldig is betekend is derhalve onjuist.

    2.5. De aan de overweging van het Hof ten grondslag liggende opvatting dat de eventuele nietigheid van de dagvaarding in eerste aanleg wordt gedekt door 's Hofs vaststelling dat de verdachte op de hoogte was van het tijdstip van de terechtzitting in eerste aanleg, is eveneens onjuist. Nu de verdachte niet is verschenen op die terechtzitting, doet zich hier niet voor een omstandigheid op grond waarvan de nietigheid van de dagvaarding achterwege kan blijven (vgl. HR 12 maart 2002, LJN AD5163, NJ 2002/317, rov. 3.26 - 3.29).

    2.6. Het middel slaagt.

  3. Slotsom

    Hetgeen hiervoor is overwogen, brengt mee dat het tweede middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.

  4. Be...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT