Hoger beroep van Council of State (Netherlands), Zutphen, 26 de Abril de 2012

Datum uitspraak26 de Abril de 2012
Uitgevende instantie:Zutphen

201011982/1/V4.

Datum uitspraak: 26 april 2012

Raad van State

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

de minister voor Immigratie en Asiel,

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Zutphen, van 24 november 2010 in zaak nr. 10/7899 in het geding tussen:

[…]

en

de minister.

1. Procesverloop

Bij besluit van 12 november 2009 heeft de staatssecretaris van Justitie een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen.

Bij besluit van 5 februari 2010 heeft de staatssecretaris van Justitie het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.

Bij uitspraak van 24 november 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de minister een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de minister (thans: de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel) bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 10 december 2010, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.

Vervolgens is het onderzoek gesloten.

2. Overwegingen

2.1. Onder de minister wordt tevens verstaan: diens rechtsvoorgangers.

2.2. In grief 1 betoogt de minister dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de minister zijn standpunt dat geen sprake is van een positieve verplichting om de vreemdeling, onder het verlenen van vrijstelling van het vereiste van het hebben van een machtiging tot voorlopig verblijf (hierna: mvv) op grond van artikel 3.71, tweede lid, aanhef en onder l, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: het Vb 2000), verblijf in Nederland toe te staan, onvoldoende draagkrachtig heeft gemotiveerd. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat, nu de minister ter zitting desgevraagd heeft bevestigd dat referent op asielgerelateerde gronden tot Nederland is toegelaten, in het bestreden besluit had moeten zijn aangegeven welke (persoonlijke) omstandigheden tot verlening van de verblijfsvergunning asiel aan referent hebben geleid en of die omstandigheden nog aanwezig zijn. Volgens de rechtbank volgt uit het enkele feit dat referent in 2005 naar Irak is teruggekeerd niet dat er geen sprake is van een objectieve belemmering, nu de vreemdeling heeft verklaard dat referent daar toen problemen heeft ondervonden en niet duidelijk is of deze verband houden met de omstandigheden die tot verlening van de verblijfsvergunning asiel hebben geleid. Gelet hierop heeft de rechtbank geconcludeerd dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd dat er geen sprake is van een objectieve belemmering.

Door aldus te overwegen heeft de rechtbank volgens de minister miskend, dat hij op grond van de door de vreemdeling afgelegde verklaringen tijdens het nader gehoor van 4 juli 2006 het in het beleid neergelegde rechtsvermoeden van een objectieve...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT