Hoger beroep van Gerechtshof Amsterdam (Nederland), 31 de Mayo de 2012

Sprekergepubliceerd
Datum uitspraak31 de Mayo de 2012
Uitgevende instantie:Gerechtshof Amsterdam (Nederland)

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Kenmerk 09/00033

31 mei 2012

uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X], wonende te [Z], belanghebbende,

tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk AWB 07/7410 van de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst Amsterdam, de inspecteur.

  1. Ontstaan en loop van het geding

    1.1. De inspecteur heeft met dagtekening 30 december 2005 aan belanghebbende voor het jaar 2000 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van f 8.840.650 en dit inkomen volledig belast op de voet van het tabeltarief. Dit in tegenstelling tot de primitieve aanslag waarbij de inspecteur het - zelfde - belastbaar inkomen uit werk en woning voor een bedrag van ƒ 8.544.205 - op in de aangifte gedaan verzoek - naar het hoge bijzonder tarief (van 45%) had belast.

    1.2. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 21 september 2007, de navorderingsaanslag gehandhaafd.

    1.3. Bij uitspraak van 11 december 2008 heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.

    1.4. Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 16 januari 2009, aangevuld bij brief van 29 april 2009. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Vervolgens zijn bij brieven van 13 oktober 2009 en 11 december 2009 conclusies van repliek en dupliek genomen.

    1.5. Op 11 december 2009 is een nader stuk ontvangen van belanghebbende, waarvan een afschrift is verstrekt aan de inspecteur. Op 24 april 2012 is een nader stuk ontvangen van de inspecteur, waarvan een afschrift is verstrekt aan belanghebbende.

    1.6. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 mei 2012. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

  2. Feiten

    2.1. De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (in de uitspraak wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiser’ en de inspecteur als ‘verweerder’):

    “2.1. Eiser is per 1 juli 1995 in dienst getreden bij [Bank A] (hierna: de bank). Eiser was werkzaam bij de afdeling [B] die zich bezighield met financiële dienstverlening en meer in het bijzonder met ‘securities lending’. Bij deze afdeling waren in de periode 1998 en 1999 naast eiser onder meer [C] en [D] werkzaam.

    2.2. Op 26 augustus 1998 is door de bank enerzijds en eiser, [C] en [D] anderzijds een overeenkomst gesloten. Deze overeenkomst trad in werking op 1 januari 1998 en verving een overeenkomst die in 1995 was afgesloten.

    2.3. Uit artikel 3 van de overeenkomst van 26 augustus 1998 volgt dat het jaarsalaris voor eiser, [C] en [D] $ 150.000 USD bruto per jaar bedroeg en dat hen een voorgefinancierde gegarandeerde bonus van $ 100.000 USD zou worden betaald op 1 februari. Verder participeerden deze werknemers in een bonus pool. Ten aanzien van deze bonus pool is, voor zover van belang, in artikel 4 van de overeenkomst het volgende vermeld:

    ‘The bonus pool will amount to 40% of the “special net result”.

    (…)

    Bonus deferment

    The individuals will receive their annual bonuses as follows; they will be paid ½ on the following February 1st, and ½ in the following August 1st of the completed calender year over which bonuses are computed provided, however, that the employee agreements have not been terminated by the individuals.’

    2.4. Eiser heeft in 1999 een bonus van ƒ 6.000.000 ontvangen over het jaar 1998. Hierover is door de bank 60% loonbelasting ingehouden.

    2.5. In 1999 is [E] in dienst getreden bij de afdeling [B] van de bank. [E] is gerechtigd tot 50% van de bonus waar eiser, [C] en [D] recht op hebben.

    2.6. In een intern memo van 10 juni 1999 van de bank aan onder meer eiser, [C] en [D] is een nieuwe regeling voorgesteld voor de vaststelling van de bonussen. De bonussen zouden, afhankelijk van het ‘special net result’ een percentage van 25% (of lager) gaan bedragen.

    2.7. Op 14 juni 1999 delen eiser, [C] en [D] in een intern memo aan [F] en [G] mee dat de voorstellen van 10 juni 1999 voor hen niet acceptabel zijn. Vervolgens zijn er onderhandelingen gestart tussen onder meer eiser en de bank.

    2.8. In twee concepten van een overeenkomst (documentnummers s00-0116 en s00-0121) die gesloten zou worden tussen de bank en eiser, [C] en [D], is, voor zover van belang, het volgende opgenomen:

    ‘Taking into consideration that:

    - [Bank A], [D], [C] en [X] have concluded a Bonus Pool Agreement on August 26, 1998, (…) (the Agreement”); (…)

    Article 1 - Termination of the Agreement

    1.1 The parties hereto agree that the Agreement will terminate with effect as of

    January 1, 2000.

    1.2 [D], [C] en [X] will each receive, pursuant to the Agreement, a bonus amount over the year 1999 of NLG [7.494,205 on a gross basis] (“Bonus Payment”)

    1.3 [Bank A] shall endeavour to pay the Bonus Payments per the February 2000 salary payment. In any event, these Bonus Payments will be paid to [D], [C] and [X] prior to March 1, 2000. (…)

    Article 4 - [X]

    4.1 [X] will remain employed with [Bank A] for the time being.

    4.2 [Bank A] and [X] will, in good faith, commence and complete discussions about renumeration to be paid to [X] for the year 2000.

    4.3 [Bank A] and [X] will give each other full discharge from the obligations from the Agreement, at the moment the Bonus Payment shall be received bij [X]. (…)

    2.9. In een intern memo van 9 februari 2000 van [H] aan [I] en [G] betreffende ‘[B] Profit Share arrangement’ is het volgende opgenomen:

    ‘ (…) [D], [C] en [X] gaven mij zojuist aan dat zij niet langer willen steggelen over een kostenpost hier of daar. Zij wensen het bedrag ad ± NLG 7.500.000,- niet meer te ontvangen als Bonus Payment maar als beëindigingsvergoeding. (…)’

    2.10. In een overeenkomst met datum 11 februari 2000 is tussen de bank en [D], [C] en eiser onder meer het volgende overeengekomen:

    ‘Taking into consideration that: (…)

    - [Bank A], [D], [C] and [X] have concluded a Bonus Pool Agreement on August 26, 1998, (..)

    - [Bank A] and [X] have reached agreement pertaining to the remuneration to be paid to [X] over the year 2000 with a view to the termination of the Agreement;

    Article 1 – Termination of the Agreement

    1.1 The parties hereto agree that the Agreement will terminate with effect as of January 1, 2000.

    1.2 [D], [C] an [X] will each receive termination payment, in lieu of any payments over 1999 persuant to the Agreement and their employment-agreements, in the amount of NLG 7,494,205 on a gross basis (“Termination Payments”).

    1.3 [Bank A] shall endeavour to pay the Termination Payments per the February 2000 salary payment. In any event, the Termination Payments will be paid to [D], [C] and [X] prior to March 1, 2000. (…)

    Article 4 - [X]

    4.1 [X] will remain employed with [Bank A] for the time being.

    4.2 [Bank A] and [X] will, in good faith, commence and complete discussions about renumeration to be paid to [X] for the year 2000.

    4.3 [Bank A] and [X] will give each other full discharge from the obligations from the Agreement, at the moment the Termination Payment shall be received bij [X]. (…)

    2.11. In een intern memo van 11 februari 2000 van de bank, afkomstig van [E] en [J] aan [I] en [G] en waarin eiser als c.c. is opgenomen, is voor zover van belang vermeld:

    ‘Op 10 februari j.l. is het volgende besproken:

  3. Het General Managerschap van [B] wordt voorlopig onveranderd door [X] in gevuld. (..)

  4. Ten aanzien van de pool zijn [E], [X] en [J] tot overeenstemming gekomen. Het idee van virtueel partnerschap zal nader worden uitgewerkt. Vertrekpunt is het “nieuwe oude”contract. Verhouding tussen [X], [E] en [J]:

    Voor 2000: 100:100:50(…)’

    2.12. Tot de gedingstukken behoort een kopie van een intern memo van de bank van [K] aan [L], met datum 17 februari 2000. Hierin is, voor zover van belang, het volgende vermeld:

    ‘Naar aanleiding van ons telefonisch onderhoud op 15 februari jl. meld ik je hierbij de bruto bedragen die uitgekeerd gaan worden aan een aantal [B] medewerkers.

    [E] fl 3.747.102,--

    [C] - 7.274.168,--

    [D] - 7.412.123,40

    [X] - 7.494.205,--

    De laatste drie medewerkers gaan uit dienst. Voor hen zouden we de betaling als een ontslagvergoeding willen beschouwen die tegen 45% fiscaal afgerekend kan worden. Probleem hierbij is dat [X] eerst vertrekt per eind 2000.

    Ik heb een schriftelijk advies van [kantoor M] (bijgaand) hoe dit behandeld kan worden. (…)

    Vragen:

  5. (..)

  6. Is het mogelijk om het advies van [kantoor M] op te volgen? (…)

  7. Kan de 45% regeling ook voor [X] gelden als de uitkering in maart plaatsvindt en hij toch nog een tijd bij ons blijft?

    Indien we de [kantoor M]-variant nemen, zal ik ervoor zorgen dat er een overeenkomst komt met de heren over terug te betalen belasting als de inspecteur hiermee onverhoeds niet accoord zou gaan.’

    2.13. Op 11 april 2000 heeft de bank met eiser een ‘Procedure-overeenkomst beëindiging dienstverband’ gesloten. Partijen zijn onder meer overeengekomen:

    ‘1. Dat de arbeidsovereenkomst ontbonden wordt per 30 juni 2000 en dat de bank een uitkering ineens zal verstrekken ten bedrage van f 8.544.205,- bruto welk bedrag bij de eindafrekening uitgekeerd zal worden. De vergoeding wordt verstrekt als tegemoetkoming met betrekking tot de toekomstige derving van inkomsten en kan naar keuze van de werknemer worden uitgekeerd, danwel aangewend worden voor een stamrecht. (…)

  8. Tot de ontbindingsdatum houdt de werknemer jegens de werkgever aanspraak op salaris, reiskosten en emolumenten en zal per die datum normale eindafrekening plaatsvinden (…)’

    2.14. Verweerder heeft op 1 oktober 2001 de aangifte IB/PVV van eiser ontvangen. In de aangifte is een belastbaar inkomen aangegeven van ƒ 8.840.650.

    In de bijlage bij de aangifte is onder punt 2a vermeld: ‘

    Loonheffing Inkomen

    inkomsten uit arbeid 3.930.774 8.708.106

    [Bank A]

    In verband met de ontbinding van de arbeidsovereenkomst per 30/06/00 met [Bank A], is in bovenstaand inkomen een...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT