Kort geding van Rechtbank 's-Gravenhage, 8 de Noviembre de 2004

Sprekergepubliceerd
Datum uitspraak 8 de Noviembre de 2004
Uitgevende instantie:Rechtbank 's-Gravenhage

RECHTBANK 's-GRAVENHAGE

sector civiel recht - voorzieningenrechter

Vonnis in kort geding van 8 november 2004,

gewezen in de zaak met rolnummer KG 04/1161 van:

[eiseres],

thans verblijvende in de Penitentiaire Inrichting te Breda,

eiseres,

procureur mr. H.J.A. Knijff,

advocaten mrs. V.L. Koppe en B. Bˆhler te Amsterdam,

tegen:

de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie),

zetelende te 's-Gravenhage,

gedaagde,

procureurs mrs. C.M. Bitter en W. Heemskerk.

  1. De feiten

    Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 1 november 2004 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.

    1.1. Op 14 januari 2002 hebben de Turkse autoriteiten de uitlevering van eiseres gevraagd met het oog op haar vervolging wegens haar lidmaatschap van de PresidentiÎle Raad van de Koerdische Organisatie PKK. Eiseres wordt er ook van verdacht verantwoordelijk te zijn voor de training van vrouwelijke terroristen in deze organisatie en te hebben deelgenomen aan een aantal gewapende aanvallen in Turkije.

    1.2. Op 10 december 2002 heeft de rechtbank Amsterdam de uitlevering ontoelaatbaar verklaard, omdat het de rechtbank niet mogelijk was gebleken de dubbele strafbaarheid vast te stellen.

    1.3. Bij tussenarrest van 17 juni 2003 heeft de Hoge Raad de uitspraak van de rechtbank vernietigd; de Hoge Raad oordeelde dat de feiten ook naar Nederlands recht strafbaar zijn, namelijk deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven, strafbaar gesteld in artikel 140 Wetboek van Strafrecht.

    1.4. De Hoge Raad heeft voorts bevolen om eiseres op te roepen ter zitting van 4 september 2003 om te worden gehoord omtrent het verzoek tot haar uitlevering.

    1.5. Eiseres is uiteindelijk verschenen ter zitting van 5 maart 2004. Bij arrest van 7 mei 2004 heeft de Hoge Raad de uitlevering toelaatbaar verklaard; eveneens op 7 mei 2004 heeft Hoge Raad de Minister van Justitie (hierna: de Minister) geadviseerd het verzoek in te willigen. In zijn advies heeft de Hoge Raad het volgende overwogen.

    "Bij de behandeling van het uitleveringsverzoek is door de verdediging -met een beroep op art. 3 EVRM en art. 3 van het VN-Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing - aangevoerd dat de opgeÎiste persoon het reÎle risico loopt dat zij na haar uitlevering zal worden gefolterd. Uit het Algemeen Ambtsbericht Turkije van het Ministerie van Buitenlandse Zaken van november 2003 volgt dat die vrees niet van elke grond is ontbloot. Blijkens genoemd ambtsbericht is wel sprake van een verbetering van de situatie gedurende de laatste jaren, maar niettemin kwamen er in het recente verleden in de praktijk kennelijk - meer dan incidentele - onregelmatigheden op dit terrein voor. Het voorgaande in de beschouwingen betrekkend, ziet de Hoge Raad onvoldoende grond te adviseren de verzochte uitlevering om de aangevoerde reden niet toe te staan. Wel geeft hij U in overweging in overleg met de Turkse autoriteiten te bevorderen dat op dit punt voorafgaand aan de uitlevering de nodige waarborgen worden geschapen.

    Voorts is door en namens de opgeÎiste persoon betoogd dat zij na haar uitlevering niet een eerlijk proces als bedoeld in art.6 EVRM zal krijgen.

    De Hoge Raad acht ook in dit opzicht onvoldoende grond aanwezig om te adviseren de verzochte uitlevering niet toe te staan. Wel vindt de Hoge Raad in de voor Nederland uit art. 1 EVRM voortvloeiende verplichtingen en de gegrondverklaring door het EHRM van vele tegen de verzoekende Staat ingediende klachten over de naleving van art.6 EVRM aanleiding Uw bijzondere aandacht te vragen voor het beroep op dreigende schending van art.6 EVRM. De Hoge Raad geeft in overweging het daarheen te leiden dat ook de naleving van art. 6 EVRM voldoende is verzekerd - met name wat betreft de realisering van de verdedigingsrechten - alvorens het verzoek tot uitlevering wordt ingewilligd dan wel de opgeÎiste persoon ter beschikking van de autoriteiten van de verzoekende Staat wordt gesteld."

    1.6. Naar aanleiding van voormeld advies heeft de Minister van Buitenlandse Zaken de Turkse autoriteiten verzocht verdere informatie te verschaffen teneinde de twijfel die...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT