Cassatie van Supreme Court (Netherlands), 7 de Diciembre de 2004

Datum uitspraak 7 de Diciembre de 2004
Uitgevende instantie:Supreme Court (Netherlands)

7 december 2004

Strafkamer

nr. 02966/03

SCR/IV

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 14 februari 2003, nummer 23/002916-01, in de strafzaak tegen:

[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1952, wonende te [woonplaats].

  1. De bestreden uitspraak

    1.1. Het Hof heeft het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard in diens vervolging van de verdachte ter zake van feit 1. en feit 2. voorzover het betrekking heeft op gedragingen van verdachte ten aanzien van de [A]-subrekeningen en op het onderdeel 'oplichting'. Voorts heeft het Hof de inleidende dagvaarding voorzover het feit 2. betreft voor het overige nietig verklaard.

    1.2. De bestreden uitspraak is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

  2. Geding in cassatie

    Het beroep is ingesteld door de Advocaat-Generaal bij het Hof. Deze heeft bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

    De raadsman van de verdachte, mr. R.A. Fibbe, advocaat te Rotterdam, heeft het cassatieberoep tegengesproken.

    De Advocaat-Generaal Wortel heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en verwijzing van de zaak naar een aangrenzend Gerechtshof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.

  3. Procesgang

    In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan:

    (i) In het kader van een onderzoek naar fraude in de effectenhandel bestond er in 1997 het voornemen rechtshulp van de Zwitserse autoriteiten in te roepen. Daarnaast was er een strafrechtelijk financieel onderzoek gaande tegen [betrokkene 1]. Ook in deze zaak was rechtshulp in en van Zwitserland gewenst.

    (ii) Om diverse redenen is besloten tot combinatie van de rechtshulpverzoeken.

    (iii) Op 3 oktober 1997 zijn er twee rechtshulpverzoeken uitgegaan naar de Zwitserse autoriteiten in het kader van kort gezegd, het fraude-onderzoek en het onderzoek tegen [betrokkene 1]: één rechtshulpverzoek van de Officier van Justitie, gericht op het afnemen van verhoren, en één rechtshulpverzoek van de Rechter-Commissaris, gericht op het doen van huiszoekingen, waarin de volgende onderdelen waren samengevoegd:

    - een onderzoek naar het gebruik van - kort gezegd - coderekeningen bij / ten name van een aantal (rechts)personen waaronder [betrokkene 2] en [A] Inc./ [A] Ltd (verder: [A]) (A);

    - een onderzoek naar frauduleuze constructies (frontrunning) via [C] AG (B);

    - een strafrechtelijk financieel onderzoek tegen [betrokkene 1] (C).

    (iv) Van de rechtshulpverzoeken bestaat een Nederlandstalige en een Duitstalige versie.

    (v) In februari 2001 is aan het licht gekomen dat de Nederlandstalige en de Duitstalige versie van de rechtshulpverzoeken niet geheel gelijkluidend zijn. Daarbij gaat het met name om een passage die wel in de Duitstalige versie, maar niet in de Nederlandstalige versie voorkomt:

    "[betrokkene 2] hat u.a. über [A] Inc. Gelder in die Gesellschaft [B] Holding BV eingebracht. Diese Gelder stammen vermutlich von den Erträgen der Rauschgiftverkäufe des [betrokkene 1]."

    (vi) In de rechtshulpverzoeken is de verdachte niet genoemd. Gedurende het ingevolge de verzochte rechtshulp verrichte onderzoek is de naam van de verdachte en zijn betrokkenheid bij de desbetreffende [A]-rekeningen bekend geworden.

  4. Beoordeling van het eerste en het tweede middel

    4.1. De middelen, waarvan het eerste de beslissing van het Hof ten aanzien van feit 1 betreft en het tweede de beslissing ten aanzien van een gedeelte van feit 2, komen met rechts- en motiveringsklachten op tegen het oordeel van het Hof dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging ten aanzien van hetgeen aan de verdachte onder 1 en bedoeld onderdeel van feit 2 is tenlastegelegd. De middelen lenen zich voor gezamenlijke bespreking.

    4.2. Het oordeel van het Hof komt daarop neer dat in de gegeven omstandigheden de met opsporing en vervolging belaste ambtenaren een ernstige inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan.

    4.3. Het Hof heeft de beslissing tot niet-ontvankelijk-verklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging niet naar behoren met redenen omkleed. Enerzijds is het Hof kennelijk uitgegaan van daadwerkelijke - en relevante - misleiding van de Zwitserse autoriteiten doch anderzijds overweegt het dat de Zwitserse autoriteiten "mogelijkerwijs - en thans niet meer te achterhalen - ten onrechte in de veronderstelling kwamen te verkeren uitvoering te kunnen geven aan het rechtshulpverzoek". Deze overwegingen zijn voorts niet zonder meer begrijpelijk.

    4.4. Immers, als 's Hofs overwegingen in eerstbedoelde zin moeten worden begrepen, valt zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet in te zien hoe, gelet op de opbouw van het rechtshulpverzoek, de - Duitse - tekst daarvan bij de Zwitserse autoriteiten redelijkerwijs de indruk kan hebben gewekt dat er ten aanzien van andere belanghebbenden bij de [A]-rekeningen dan [betrokkene 1] en [betrokkene 2] verdenking bestond van betrokkenheid bij het witwassen van gelden van criminele herkomst en dat in dat verband (mede) aan inkomsten uit handel in drugs door [betrokkene 1] moest worden gedacht, in aanmerking genomen dat alleen [betrokkene 2], bestuurder van [A], in verband wordt gebracht met gelden die mogelijkerwijs afkomstig zijn uit de handel in verdovende middelen. Uit de litigieuze passage in de Duitse tekst kan - anders dan het Hof heeft overwogen - niet zonder meer worden afgeleid dat andere belanghebbenden bij [A] ook betrokken

    waren bij het witwassen van crimineel verkregen (drugs)gelden.

    Evenmin is in het licht van de inhoud van de door het Hof gereleveerde verklaringen en de brief van de Voorzitter van het College van Procureurs-Generaal zonder meer begrijpelijk 's Hofs oordeel dat het door hem onderkende misleidende effect, veroorzaakt door toevoeging van meerbedoelde passage aan het rechtshulpverzoek, "door enkelen die rechtstreeks bij het opstellen van het verzoek betrokken waren" was beoogd.

    4.5. Voorzover 's Hofs overwegingen moeten worden verstaan in de laatstbedoelde zin als hiervoor onder 4.3 omschreven, dient te worden vooropgesteld dat de enkele mogelijkheid dat de Zwitserse autoriteiten zijn misleid niet kan leiden tot de slotsom dat de Officier van Justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging van de desbetreffende feiten. Voorts is 's Hofs oordeel dat niet meer te achterhalen is of van een dergelijke misleiding sprake is geweest, niet zonder meer begrijpelijk, in aanmerking genomen dat de Advocaat-Generaal ter terechtzitting in hoger beroep van 4 februari 2003 niet alleen heeft gesteld dat naar haar oordeel van misleiding van de Zwitserse autoriteiten geen sprake is geweest, doch tevens dat zij in afwachting was van een via het Ministerie van Justitie te verkrijgen reactie van Zwitserland terzake.

    4.6. Het Hof heeft zijn oordeel dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging derhalve ongenoegzaam gemotiveerd. Daarover klagen de middelen terecht.

  5. Beoordeling van het derde middel

    5.1. Het middel bevat onder meer de klacht dat het Hof bij zijn beslissing ten aanzien van de door de Rechtbank op onderdelen aangenomen partiële nietigheid van de inleidende dagvaarding ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde feit ten onrechte is vooruitgelopen op een nog niet ter terechtzitting in hoger beroep ingediende en behandelde vordering tot wijziging van de tenlastelegging.

    5.2. Op de zogenaamde regiezitting van 14 januari 2003 heeft de Advocaat-Generaal bij het Hof aangekondigd een vordering tot wijziging van de tenlastelegging te zullen doen, waarvan de concept-tekst op die terechtzitting aan het Hof en de raadsman is overgelegd. Met instemming van de procesdeelnemers heeft het Hof de eerstvolgende terechtzitting van 4 februari 2003 bestemd om preliminaire verweren aan de orde te stellen, terwijl op 14 februari 2003 onder meer een vordering tot wijziging van de tenlastelegging kon worden gedaan. Het Hof heeft echter zonder de Advocaat-Generaal in de gelegenheid te stellen genoemde vordering te doen en toe te lichten, het onderzoek op de terechtzitting van 4 februari 2003 gesloten en op 14 februari 2003 uitspraak gedaan en in die uitspraak mede een oordeel gegeven omtrent de toewijsbaarheid van de aangekondigde vordering tot wijziging van de tenlastelegging.

    5.3. Deze gang van zaken strijdt zo zeer met beginselen van een behoorlijke procesorde dat dit tot nietigheid van het onderzoek ter terechtzitting en de naar aanleiding daarvan gegeven uitspraak moet leiden. De klacht is dus gegrond.

  6. Beoordeling van het vierde middel

    6.1. Het middel bevat de klacht dat het Hof ten onrechte heeft beslist dat het vonnis van de Rechtbank, voorzover in dat vonnis de inleidende dagvaarding ten aanzien van hetgeen is tenlastegelegd onder feit 2 deels nietig is verklaard, onherroepelijk is geworden.

    6.2. De bestreden uitspraak houdt, voorzover hier van belang, het volgende in:

    "Het hof stelt voorts om proceseconomische redenen het volgende voorop.

    De rechtbank heeft de inleidende dagvaarding ten aanzien van feit 2 partieel nietig verklaard. Dit betrof de onderdelen 'buiten Nederland', 'ondermeer' en 'heling'. Blijkens de inhoud van de appelmemorie is het beroep van het openbaar ministerie niet gericht tegen de beslissing over het eerstgenoemde punt; die beslissing moet thans derhalve als onherroepelijk worden aangemerkt."

    6.3. Ingevolge art. 407, eerste lid, Sv kan het hoger beroep slechts tegen het vonnis in zijn geheel worden ingesteld. Alleen indien strafbare feiten gevoegd aan het oordeel van de rechtbank zijn onderworpen, kan het beroep ingevolge het tweede lid van die bepaling tot een of meer van die gevoegde zaken worden beperkt.

    6.4. Voorzover het Hof heeft overwogen...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT