Cassatie van Supreme Court (Netherlands), 10 de Noviembre de 2000

Datum uitspraak10 de Noviembre de 2000
Uitgevende instantie:Supreme Court (Netherlands)

10 november 2000

Eerste Kamer

Rek.nr. R99/217HR

Hoge Raad der Nederlanden

Beschikking

in de zaak van:

  1. DELTA ONROEREND GOED B.V., gevestigd te Beverwijk,

  2. HOLLAND BLUMEN MARKT HOLLAND BEHEER B.V., gevestigd te Heiloo,

    VERZOEKSTERS tot cassatie,

    advocaat: mr. M.A. Leijten,

    t e g e n

    DE GEMEENTE ALKMAAR, gevestigd te Alkmaar,

    VERWEERSTER in cassatie,

    advocaat: mr. H.A. Groen.

  3. Het geding in feitelijke instanties

    Met een op 6 april 1999 ter griffie van de Rechtbank te Alkmaar ingekomen verzoekschrift heeft verweerster in cassatie - verder te noemen: de Gemeente - zich gewend tot die Rechtbank en op grond van art. 26 van de Wet voorkeursrecht gemeenten verzocht de samenwerkingsovereenkomst van verzoekster tot cassatie sub 2 - verder te noemen: HBM - met verzoekster tot cassatie sub 1 - verder te noemen: Delta - betreffende de percelen, gelegen te Alkmaar, sectie F nrs. 5856, 6858, 6910 en 6845, nietig te verklaren, althans te vernietigen.

    HBM en Delta hebben het verzoek bestreden.

    De Rechtbank heeft bij beschikking van 27 mei 1999 het verzoek afgewezen.

    Tegen deze beschikking heeft de Gemeente hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam.

    Bij beschikking van 4 november 1999 heeft het Hof voormelde beschikking van de Rechtbank vernietigd en, opnieuw rechtdoende, de tussen HBM en Delta gesloten commanditaire vennootschapsovereenkomst van 4 februari 1999 met betrekking tot de vier voormelde percelen te Alkmaar nietig verklaard.

    De beschikking van het Hof is aan deze beschikking gehecht.

  4. Het geding in cassatie

    Tegen de beschikking van het Hof hebben Delta en HBM beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.

    De Gemeente heeft verzocht het beroep te verwerpen.

    De conclusie van de Advocaat-Generaal Ilsink strekt tot verwerping van het beroep.

  5. Beoordeling van het middel

    3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

    (i) HBM is eigenaar van de percelen, gelegen te Alkmaar, kadastraal bekend gemeente Alkmaar, sectie F, nrs. 6856, 6858, 6910 en 6845, tezamen groot 17 ha 33 a 31 ca, welke percelen zijn aangewezen als gronden waarop de artikelen 10 t/m 24, 26 en 27 van de Wet voorkeursrecht gemeenten (verder: Wvg) van toepassing zijn.

    (ii) Bij besluit van 3 november 1997 heeft de gemeente Heiloo het bestemmingsplan Boekelermeer-Zuid 1 (hierna: het Bestemmingsplan) vastgesteld, welk plan voor onder meer de onder (i) genoemde percelen voorziet in de realisering van een aantal bestemmingen, waaronder als belangrijkste de bestemming bedrijventerrein, met daarbij behorende infrastructuur, groenvoorzieningen, waterberging en waterlopen. Door een grenscorrectie vallen de gronden, gelegen binnen het gebied waarop het Bestemmingsplan betrekking heeft, sinds 1 januari 1998 binnen de grenzen van de gemeente Alkmaar.

    (iii) Delta is eigenares van ca. 25 hectaren grond in het gebied waarop het Bestemmingsplan betrekking heeft.

    (iv) Bij besluit van de raad van de Gemeente van 14 mei 1998, nr. 6, zijn de bedoelde percelen van HBM ter onteigening aangewezen. Bij Koninklijk Besluit van 24 november 1998 is evenwel aan dit besluit de goedkeuring onthouden.

    (v) Op 4 februari 1999 hebben HBM en Delta een "commanditaire vennootschapsovereenkomst" gesloten, waarin zij onder meer zijn overeengekomen:

    "1.3 De Commanditaire vennootschap heeft ten doel het gezamenlijk en voor gemeenschappelijke rekening ontwikkelen en exploiteren van onroerende zaken gelegen in het bestemmingsplan Boekelermeer-Zuid 1, zoals hierna omschreven in art. 3.2 en al hetgeen daarmee redelijkerwijs verband houdt.

    1.4 De ontwikkeling en exploitatie bedoeld in art. 1.3 hiervoor zal geschieden overeenkomstig de tekeningen en voorschriften van het bestemmingsplan Boekelermeer-Zuid 1."

    In de commanditaire vennootschap is Delta beherend en HBM commanditair vennoot. HBM heeft het vrije gebruik en genot van de in (i) genoemde percelen ingebracht. Art. 3.2 van de overeenkomst bepaalt de waarde van deze inbreng op ƒ 6.066.550,--, voor welk bedrag HBM wordt gecrediteerd op haar kapitaalrekening in de boeken van de vennootschap. HBM mag vrijelijk over het saldo van die rekening beschikken. Door Delta zijn kennis, arbeid, vlijt, diploma's en vergunningen in de vennootschap ingebracht, alsmede een nader vast te stellen som in contanten van tenminste ƒ 6.300.000,--. De overeenkomst bepaalt voorts dat Delta bevoegd is voor de vennootschap te handelen en deze te binden. HBM mag geen "externe werkzaamheden" verrichten. HBM dient zich van het verrichten van enige (rechts)handeling met betrekking tot de ingebrachte percelen te onthouden. Desnodig is zij, op eerste verzoek van Delta, verplicht haar medewerking te verlenen bij het verrichten van (rechts)handelingen met betrekking tot die percelen. HBM is voor 11% gerechtigd in de eventuele winst van de vennootschap tot een maximum van ƒ 2.600.000,--. Eventuele verliezen van de vennootschap komen volledig ten laste van Delta.

    Bij brief van 15 februari 1999 heeft de advocaat van Delta het college van B&W van de Gemeente bericht dat er tussen Delta en HBM een samenwerkingsovereenkomst bestaat, welke inhoudt dat HBM meewerkt aan de ontwikkeling van haar percelen tot bedrijventerrein.

    3.2 De Gemeente heeft bij op 6 april 1999 ter griffie van de Rechtbank ingekomen verzoekschrift krachtens het bepaalde in art. 26 Wvg de nietigheid ingeroepen van de hiervoor in 3.1 onder (v) vermelde overeenkomst.

    De Rechtbank heeft dit verzoek afgewezen. Het Hof heeft de beschikking van de Rechtbank vernietigd en de bedoelde overeenkomst alsnog nietig verklaard.

    3.3.1 Bij de beoordeling van het tegen 's Hofs beschikking gerichte cassatiemiddel moet het volgende worden vooropgesteld.

    3.3.2 Het in de Wvg geregelde voorkeursrecht houdt volgens de parlementaire geschiedenis van de oorspronkelijke wet in "een verwervingsvoorrang voor de gemeente ingeval de eigenaar of zakelijk gerechtigde vrijwillig mocht overgaan tot vervreemding" en is bedoeld als een "instrument ter versterking van de positie van de gemeenten bij hun aankoopbeleid" (Kamerstukken II, 1979-1980, 13713, nr. 36, blz. 12, en 1975-1976, 13713, nrs. 1-3, blz. 12). Het beoogt "de bevordering van een slagvaardig en vooruitziend aankoopbeleid, dat zo min mogelijk zal worden doorkruist door transacties met derden met de mogelijke gevolgen van dien, zoals prijsopdrijving of vrijheidsbeperking in de uitvoering van bestemmingsplannen" (Kamerstukken II, 1976-1977, 13713, nr. 9, blz. 4).

    Bij de totstandkoming van de Wet van 4 juli 1996, Stb. 389, waarbij de werkingssfeer van de Wvg aanzienlijk is uitgebreid en deze wet ook overigens ingrijpend is gewijzigd, is, naast andere doeleinden, als belangrijkste doel van het voorkeursrecht genoemd de regisserende rol van de gemeente bij de verwezenlijking van bestemmingsplannen in uitbreidingslocaties, ook wel aangeduid als de 'regiefunctie' van de gemeente. In de memorie van toelichting, blz. 4, wordt te dien aanzien overwogen:

    "Om de regie bij de samenwerking met de particuliere sector vlot te doen verlopen blijft het echter noodzakelijk dat gemeenten zich ook actief kunnen opstellen op de grondmarkt. Garanties dat de uitvoering door derden tijdig en kwalitatief voldoende tot stand zal komen zijn in de praktijk lastig te bedingen. Door een gericht verwervings- en uitgiftebeleid zijn gemeenten beter in staat de noodzakelijke woningbouwlocaties tijdig te (doen) realiseren. De gemeente kan immers als eigenaar van de gronden zelf bepalen welke planonderdelen, onder welke condities, op welk tijdstip en door welke marktpartijen kunnen worden uitgevoerd. Door tijdige verwerving kan de gemeente ook voorkomen dat grond in handen komt van particulieren die niet tot zelfuitvoering willen overgaan, maar de grond bijvoorbeeld uit speculatiemotieven in bezit willen nemen."

    3.3.3 Volgens art. 26 lid 1 Wvg kan een gemeente de nietigheid inroepen van rechtshandelingen die zijn verricht met de kennelijke strekking afbreuk te doen aan het belang van de gemeente bij haar in deze wet geregelde voorkeurspositie. Voor de interpretatie van art. 26 is in het bijzonder de ontstaansgeschiedenis van de Wet van 4 juli 1996 van belang, bij welke wet deze bepaling haar huidige inhoud heeft gekregen.

    Het middel stelt de vraag aan de orde, wanneer een overeenkomst waarbij de eigenaar van gronden waarop een voorkeursrecht krachtens de Wvg is gevestigd, aan een derde zekere rechten op en bevoegdheden ten aanzien van die gronden heeft gegeven, kan worden aangemerkt als een rechtshandeling die is verricht met de kennelijke strekking afbreuk te doen aan het belang van de gemeente bij haar in de Wvg geregelde voorkeurspositie, zodat de gemeente de nietigheid ervan kan inroepen op de voet van art. 26. Te dien aanzien geldt het volgende.

    3.3.4 Uit de bewoordingen van art. 26 lid 1, het stelsel van de Wet voorkeursrecht gemeenten en de wetsgeschiedenis volgt dat in de eerste plaats zal moeten komen vast te staan, dat de overeenkomst de kennelijke strekking heeft om het voorkeursrecht van de gemeente te ontgaan en daartoe aldus is opgezet dat geen vervreemding (in de zin van art. 1 Wvg) zal plaatsvinden gedurende het bestaan van het voorkeursrecht, of althans gedurende een in het licht van de strekking van art. 26 relevant deel van die periode, doch de beschikkingsmacht over en het economisch belang bij de grond door de eigenaar in een zodanige mate worden overgedragen aan een of meer andere (rechts-)personen, dat een resultaat wordt bereikt dat materieel op hetzelfde neerkomt als vervreemding. In de parlementaire geschiedenis van de Wet van 4 juli 1996 wordt in dit verband gesproken over "feitelijke levering" of "economische-eigendomsoverdracht".

    In de tweede plaats kan van een afbreuk doen aan het belang van de gemeente bij haar voorkeurspositie slechts sprake zijn, indien voldoende aannemelijk is dat, als de partijen bij de overeenkomst niet deze overeenkomst hadden gesloten maar een overeenkomst die tot vervreemding...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT