Cassatie van Supreme Court (Netherlands), 15 de Junio de 2001

Datum uitspraak15 de Junio de 2001
Uitgevende instantie:Supreme Court (Netherlands)

15 juni 2001

Eerste Kamer

Nr. C99/287HR

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

in de zaak van:

REDEVCO BENELUX B.V., voorheen genaamd Maatschappij tot exploitatie van onroerende zaken Beurspassage B.V.,

gevestigd te Amsterdam,

EISERES tot cassatie,

advocaat: mr. E.D. Vermeulen,

t e g e n

[Verweerder], wonende te [woonplaats],

VERWEERDER in cassatie,

niet verschenen.

  1. Het geding in feitelijke instanties

    Eiseres tot cassatie - verder te noemen: Beurspassage - heeft bij exploit van 18 oktober 1993 verweerder in cassatie - verder te noemen: [verweerder] - gedagvaard voor de Kantonrechter te Utrecht en gevorderd de huurprijs met betrekking tot het gehuurde winkelpand met bovenwoning en erf, staande en gelegen aan de [a-straat 1] te [woonplaats] met ingang van het tijdstip waarop de hoofdhuurprijs (eventueel) door de Kantonrechter wordt gewijzigd, vast te stellen op ƒ 68.650,-- exclusief BTW per jaar althans op hetzelfde bedrag als de hoofdhuurprijs, een en ander exclusief servicekosten en met handhaving van de overeengekomen indexeringsclausule.

    [Verweerder] heeft de vordering bestreden.

    De Kantonrechter heeft bij tussenvonnis van 16 juni 1994 de bedrijfshuuradviescommissie, ingesteld door de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Utrecht en Omstreken, verzocht advies uit te doen brengen omtrent de in zijn vonnis onder a, b, c en d genoemde punten. Na rapportage door de BHAC heeft de Kantonrechter bij tussenvonnis van 21 september 1995 een comparitie van partijen bevolen, welke comparitie heeft plaatsgevonden op 18 oktober 1995. Bij eindvonnis van 25 september 1996 heeft de Kantonrechter de huurprijs voor de bedrijfsruimte, exclusief bovenwoning, per 1 oktober 1993 vastgesteld op ƒ 47.405,-- exclusief BTW.

    Tegen de vonnissen van de Kantonrechter van 16 juni 1994, 21 september 1995 en 25 september 1996 heeft Beurspassage hoger beroep ingesteld bij de Rechtbank te Utrecht.

    Na een ingevolge een tussenvonnis van 22 april 1998 op 16 november 1998 gehouden comparitie van partijen heeft de Rechtbank bij eindvonnis van 19 mei 1999 het vonnis [lees: de vonnissen] waarvan beroep bekrachtigd.

    Voormelde vonnissen van de Rechtbank zijn aan dit arrest gehecht.

  2. Het geding in cassatie

    Tegen het tussenvonnis en het eindvonnis van de Rechtbank heeft Beurspassage beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

    Tegen de niet verschenen [verweerder] is verstek verleend.

    De zaak is voor Beurspassage namens haar advocaat toegelicht door mr. W.D.H. Asser, advocaat te Amsterdam.

    De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot verwerping van het beroep.

  3. Beoordeling van het middel

    3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

    Beurspassage heeft op 1 september 1978 voor een periode van tien jaar van [betrokkene A] c.s. de bedrijfsruimte met bovenwoning en erf, gelegen aan de [a-straat 1] te [woonplaats], gehuurd. Tegelijkertijd heeft Beurspassage deze ruimte onderverhuurd. De huidige onderhuurder is [verweerder].

    De kantonrechter te Utrecht heeft op verzoek van Beurspassage bij beschikking van 4 juli 1990 de huurprijs van deze bedrijfsruimte vastgesteld op ƒ 45.000,-- per jaar excl. BTW met ingang van 1 september 1988. Na opeenvolgende aanpassingen van de huurprijs op grond van de jaarlijkse indexering bedraagt de huurprijs thans ƒ 53.136,37 per jaar.

    3.2 Beurspassage heeft [verweerder] gedagvaard en gevorderd dat de huurprijs met ingang van de dag van dagvaarding wordt vastgesteld op een bedrag van ƒ 68.650,-- per jaar, excl. BTW.

    Bij tussenvonnis van 16 juni 1994 heeft de Kantonrechter de bedrijfshuuradviescommissie van de Kamer van Koophandel te Utrecht (verder te noemen: BHAC) verzocht advies uit te brengen. Nadat bij tussenvonnis van 21 september 1995 een comparitie was gelast, heeft de Kantonrechter bij eindvonnis van 25 september 1996 de huurprijs voor de bedrijfsruimte, exclusief de bovenwoning, per 1 oktober 1993 vastgesteld op ƒ 47.405,-- excl. BTW per jaar. Tot vaststelling van de huurprijs van de bovenwoning dient volgens de Kantonrechter de dáárvoor in de wet aangewezen procedure te worden gevolgd, omdat de bovenwoning een zelfstandige woning is.

    Beurspassage heeft hoger beroep ingesteld. Bij tussenvonnis heeft de Rechtbank een comparitie van partijen gelast onder meer met betrekking tot de vraag of de bovenwoning een zelfstandige woning is dan wel een onzelfstandige woning. In haar eindvonnis heeft de Rechtbank de vonnissen van de Kantonrechter bekrachtigd.

    Het middel, dat is opgebouwd uit vier onderdelen, waarvan de onderdelen 2, 3 en 4 zijn verdeeld in subonderdelen, keert zich tegen de vonnissen van de Rechtbank en de gronden waarop zij berusten. Onderdeel 1 van het middel bevat geen klacht.

    3.3 De Rechtbank heeft in rov. 7.4 van het eindvonnis de feiten opgesomd, die van belang zijn voor het antwoord op de vraag of de bovenwoning een onzelfstandige woning in de zin van art. 7A:1624 lid 2 BW is:

    Het pand wordt door [betrokkene A] c.s. als een geheel in een huurcontract verhuurd tegen een ongedeelde huurprijs aan Beurspassage. Beurspassage verhuurt aan [verweerder] en factureert aan [verweerder] om fiscale redenen separaat een huurprijs voor de bedrijfsruimte en de woonruimte. De voorgevel heeft een luifel. Die luifel is destijds verkort omdat deze alleen boven het winkelgedeelte mocht hangen. In de voorgevel bevinden zich twee deuren. Achter de deur van het woongedeelte bevindt zich een halletje waarin zich een tussendeur naar het winkelgedeelte bevindt. De gas- en watermeter bevindt zich in het halletje. Aanvankelijk waren dat twee meters. Op verzoek van de PUM is daar één meter van gemaakt.

    De Rechtbank heeft vervolgens in rov. 7.5 de volgende omstandigheden genoemd:

    [Verweerder] heeft onweersproken gesteld (...) dat de woning zich uitstekend leent voor niet aan de bedrijfsruimte gerelateerde huur. Voorts heeft [verweerder] onweersproken gesteld dat voor de uitoefening van het stomerijbedrijf niet is vereist dat [verweerder] in de woonruimte woonachtig is. Daarnaast staat het uitoefenen van het stomerij niet aan de bewoning van de woonruimte in de weg.

    Deze omstandigheden, bezien in het licht van de in rov. 7.4 van het eindvonnis genoemde feiten, hebben de Rechtbank tot het oordeel gebracht:

    "dat er niet een zodanige samenhang en economisch verband tussen de bedrijfsruimte en de daarboven gelegen woonruimte aanwezig is dat gesproken kan worden van een onzelfstandige woonruimte in de zin van artikel 7A:1624 lid 2 BW. Aan dat oordeel doet niet af dat partijen bij het aangaan van de overeenkomst van een ander standpunt zouden zijn uitgegaan." (rov. 7.5)

    3.4 Onderdeel 2.1 komt met een rechts- en een motiveringsklacht op tegen het oordeel dat de bovenwoning niet "onzelfstandig" is als bedoeld in art. 7A:1624 lid 2 BW. De rechtsklacht houdt in, dat de Rechtbank zich van een verkeerd criterium heeft bediend. Volgens het onderdeel is voor het antwoord op de vraag of de bovenwoning een onzelfstandige woning is, niet bepalend of zodanige samenhang en economisch verband aanwezig zijn, dat dat de kwalificatie van de woning als onzelfstandige woning rechtvaardigt, maar behoort deze vraag te worden beoordeeld aan de hand van alle omstandigheden van het gegeven geval. Anders dan de Rechtbank van oordeel is, behoort volgens het onderdeel een "doorslaggevend gewicht, of aanzienlijk dan wel relevant gewicht" toe te komen aan de bedoeling die partijen hebben gehad bij het sluiten van de overeenkomst. Onderdeel 2.2 sluit hierbij aan met de klacht, dat slechts in uitzonderlijke, in de motivering van het oordeel uitdrukkelijk aan te geven omstandigheden mag worden aangenomen dat andere factoren dan de partijbedoeling de doorslag moeten geven. In het vonnis ontbreekt een aanduiding van zulke andere factoren. Onderdeel 2.3 herhaalt het bezwaar in de vorm van een subsidiaire motiveringsklacht.

    3.5 De Rechtbank heeft kennelijk en terecht als maatstaf aangelegd of in de gegeven omstandigheden de feitelijke situatie het noodzakelijk maakt dat de woning door de huurder van de winkelruimte wordt bewoond (vgl. HR 24 januari 1997, nr. 16138, NJ 1997, 558) en heeft vervolgens geoordeeld, zoals hiervoor in 3.3, laatste alinea, is weergegeven. Dit oordeel en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen - die neerkomen op een sterk met feitelijke waarderingen verweven beoordeling van de bestemming die in het kader van de huurovereenkomst geacht moet worden aan de woning te zijn gegeven - geven geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Het oordeel is ook niet onbegrijpelijk.

    Anders dan onderdeel 2.1 aanvoert behoefde de Rechtbank niet tot een ander oordeel te komen op de grond dat partijen bij het aangaan van de huurovereenkomst ervan zijn uitgegaan dat de woning "onzelfstandig" was. Evenmin is juist, zoals onderdeel 2.2 aanvoert, dat slechts in uitzonderlijke, in de motivering van het betreffende oordeel duidelijk aan te geven omstandigheden mag worden aangenomen dat andere factoren dan het standpunt waarvan de partijen bij het aangaan van de betreffende overeenkomst zijn uitgegaan, de doorslag moeten geven.

    De onderdelen 2.1 en 2.2 falen, evenals onderdeel 2.3 dat voortbouwt op deze onderdelen.

    3.6 De in onderdeel 3 aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 101a RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

    3.7 Onderdeel 4.1 is gedeeltelijk gegrond omdat de Rechtbank, zoals in het onderdeel terecht wordt aangevoerd, in rov. 4.12 van haar tussenvonnis ten onrechte tot uitgangspunt heeft genomen dat de in deze zaak betrokken vergelijkingspanden over erven zouden beschikken, zoals dat met het pand [a-straat 1], onbetwist, wél het geval is. Dat de vergelijkingspanden over erven beschikken staat immers tussen partijen niet vast, terwijl de aanwezigheid van een erf in beginsel relevant kan zijn voor de bepaling...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT