Hoger beroep van Gerechtshof Amsterdam (Nederland), 6 de Diciembre de 2001

Sprekergepubliceerd
Datum uitspraak 6 de Diciembre de 2001
Uitgevende instantie:Gerechtshof Amsterdam (Nederland)

arrestnummer

rolnummer 23-000667-01

datum uitspraak 6 december 2001

tegenspraak

Arrest van het Gerechtshof te Amsterdam

gewezen op het hoger beroep ingesteld tegen

het vonnis van de arrondissementsrechtbank

te Haarlem van 30 oktober 2000

in de strafzaak onder parketnummer 15-035127-99

tegen

S.,

geboren te ... op ...,

wonende te ....

Het onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 16 oktober 2000 en in hoger beroep van 24 april en 8 en 27 november 2001.

Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

De tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaar-ding. Van de dagvaarding is een kopie in dit arrest gevoegd. De inhoud daarvan wordt hier overgeno-men, met dien verstande dat het hof, daar waar in de tenlastelegging wordt gesproken over "Deponal", zal lezen: Depronal, omdat het hier om een kennelijke verschrijving gaat.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen, omdat het tot een andere beslissing komt.

De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 8 november 2001 wederom aangevoerd dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging wegens schending van de beginselen van een behoorlijk strafprocesrecht, het rechtsgelijkheidsbeginsel en het verbod van willekeur.

Het hof verwijst naar hetgeen het met betrekking tot dit onderwerp heeft overwogen en beslist in het tussenarrest van 8 mei 2001 en beschouwt deze overweging en beslissing als hier herhaald en ingelast. Dat inmiddels - zoals door de raadsvrouw is gesteld - in vergelijkbare gevallen geen vervolging is ingesteld, in ÈÈn geval zelfs op grond van de mening van ÈÈn inspecteur voor de gezondheidszorg, terwijl in de onderhavige zaak vijf deskundigen het handelen van verdachte als zorgvuldig hebben beoordeeld, kan - wat van de juistheid daarvan ook zij - niet tot de conclusie leiden dat het openbaar ministerie in het onderhavige geval niet tot vervolging had kunnen overgaan.

Het openbaar ministerie is derhalve ontvankelijk in zijn vervolging.

Een ter terechtzitting gedaan verzoek

De raadsvrouw heeft bij pleidooi haar verzoek herhaald om als deskundigen te doen oproepen prof. dr. I. de Beaufort en prof. dr. J.M.M.H. Thijssen.

Dit verzoek wordt afgewezen op dezelfde gronden als vermeld in het proces-verbaal van de terechtzitting van dit hof van 8 november 2001.

De bewezenverklaring

Naar het oordeel van het hof is wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte is tenlastegelegd, met dien verstande dat:

hij op 22 april 1998 te Overveen, gemeente Bloemendaal, opzettelijk E. B. (geboren op ...) behulpzaam is geweest bij zelfmoord en die B. de middelen daartoe heeft verschaft door toen en daar aan die E. B. op diens uitdrukkelijk verzoek ongeveer 150 milligram Depronal en een Pentobarbitaldrank ter beschikking te stellen (die genoemde B. vervolgens in bijzijn van hem, verdachte, heeft ingenomen) ten gevolge waarvan, althans waarna, toen en daar de zelfmoord van genoemde B. is gevolgd.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blij-kens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daar-door niet geschaad in de verdediging.

Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

De bewijsmiddelen

  1. De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzit-ting in eerste aanleg bij de rechtbank te Haarlem van 16 oktober 2000.

    Deze verklaring houdt in, voorzover van belang en zake-lijk weerge-geven:

    Ik heb op 22 april 1998 te Overveen (gemeente Bloemendaal) opzettelijk E. B. geholpen bij diens zelfmoord. Ik heb daartoe op B.'s uitdrukkelijk verzoek opzettelijk aan hem euthanatica verschaft, bestaande uit ongeveer 150 milligram Deponal (het hof begrijpt: Depronal) en een Pentobarbitaldrank, waarna hij deze middelen in mijn aanwezigheid heeft ingenomen tengevolge waarvan B. is overleden.

  2. Een geschrift, zijnde een verslag betreffende het overlijden tengevolge van de toepassing door een arts van levensbeÎindiging op verzoek, het verlenen van hulp bij zelfdoding of de actieve levensbeÎindiging zonder uitdrukkelijk verzoek, op 22 april 1998 opgemaakt door H.G. van Malenstein, lijkschouwer van de gemeente Haarlem.

    Dit verslag houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:

    Ik heb op 22 april 1998 het lijk van E. B., geboren op 31 augustus 1911, persoonlijk geschouwd.

    De behandelend arts van de overledene heeft mij medegedeeld dat de dood is ingetreden ten gevolge van het verlenen van hulp bij zelfdoding.

    Van de behandelend arts heb ik een verslag ontvangen, bevattende een door hem beredeneerd en volledig ingevulde lijst met aandachtspunten.

    Gelet op dit verslag van de behandelend arts verklaar ik er niet van overtuigd te zijn dat de dood ten gevolge van een natuurlijke oorzaak is ingetreden.

  3. Een geschrift, zijnde een brief van de heer B. gericht aan verdachte van 21 maart 1998.

    Deze brief houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:

    Zeer geachte doktor S.,

    (...)

    Na rijp beraad vraag ik u dus, weloverwogen, mij de euthanasie te brengen. Als ik aan het einde denk voel ik ongeduld. Het is een beslissing die ik in alle vrijheid neem. En ik ben u voor deze dienst heel dankbaar. Niemand heeft mij hiertoe aangezet.

    Overveen, 21 maart 1989 (het hof begrijpt: 21 maart 1998)

    (handtekening E. B.)

    Ter terechtzitting gevoerde verweren met betrekking tot de strafbaarheid

    Het beroep op noodtoestand

    Door de verdediging is aangevoerd dat haar cliÎnt S. dient te worden ontslagen van rechtsvervolging nu hij door te handelen zoals hij deed een gerechtvaardigde keuze heeft gemaakt tussen twee conflicterende plichten, te weten de plicht tot nakoming van het wettelijk verbod op euthanasie dan wel hulp bij zelfdoding en de plicht om als goed hulpverlener, overeenkomstig het in l998 heersende medisch inzicht en de toen in de medische ethiek geldende normen, een patiÎnt op diens dringend verzoek uit zijn ondraaglijk en uitzichtloos lijden te verlossen.

    Inleidende opmerking

    Anders dan door de verdediging is betoogd, is het hof van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat het heersend medisch inzicht anno 1998 en de toen in de medische ethiek geldende normen in voor S. gunstige zin verschilde...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT