Eerste aanleg - meervoudig van Rechtbank 's-Gravenhage, Groningen, 23 de Enero de 2002

Sprekergepubliceerd
Datum uitspraak23 de Enero de 2002
Uitgevende instantie:Groningen

RECHTBANK TE 's-GRAVENHAGE

Nevenzittingsplaats Groningen

Vreemdelingenkamer

Meervoudige kamer

regnr.: Awb 00/63719 VRWET GR

UITSPRAAK

inzake: A,

geboren op [...] 1970,

van Somalische nationaliteit,

IND dossiernummer 9810.30.2089,

gemachtigde: mr. M. Soffers, advocaat te 's-Gravenhage;

tegen: DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE

(Immigratie- en Naturalisatiedienst),

te 's-Gravenhage,

verweerder,

gemachtigde: mr. P. van IJzendoorn, ambtenaar ten departemente.

1 PROCESVERLOOP

1.1 Op 1 november 1998 heeft eiser een aanvraag om toelating als vluchteling gedaan. Bij beschikking van 11 november 1999, uitgereikt op 8 december 1999, heeft verweerder de aanvraag niet ingewilligd en ambtshalve beslist aan eiser geen vergunning tot verblijf op grond van klemmende redenen van humanitaire aard te verlenen.

1.2 Eiser heeft daartegen bij brief van 13 december 1999 bezwaar gemaakt. Bij beroepschrift van 26 september 2000 heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank tegen het uitblijven van een beslissing op zijn bezwaarschrift.

1.3 Bij beschikking van 20 oktober 2000 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Het beroep wordt thans op grond van artikel 6:20, vierde lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) geacht gericht te zijn tegen de ongegrondverklaring van het bezwaarschrift. Bij brief van 17 november 2000 heeft eiser de gronden van zijn beroepschrift dienovereenkomstig aangevuld.

1.4 De griffier heeft de van verweerder ontvangen stukken aan eiser gezonden en hem in de gelegenheid gesteld nadere gegevens te verstrekken.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van 12 december 2001. Eiser isis daarbij verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.

2 OVERWEGINGEN

2.1 In deze procedure dient te worden beoordeeld of de bestreden beschikking toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan. Behoudens eventuele toepassing van artikel 83 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) zal deze toets plaatsvinden aan de hand van het ten tijde van de bestreden beschikking geldende recht.

2.2 Eiser heeft ter ondersteuning van zijn aanvraag om toelating als vluchteling, samengevat, het volgende naar voren gebracht. Eiser behoort tot de bevolkingsgroep der Midgan en is afkomstig uit het zuiden van SomaliÎ. De laatste zes maanden voor zijn vertrek heeft eiser verbleven in het dorpje Loghayo, alwaar hij als visser werkzaam was. Op een gegeven moment hebben onbekenden in het plaatsje Sayla de boot afgenomen van zijn stuurman. Bij zijn poging om zijn boot terug te krijgen is eiser door deze mannen mishandeld. Later heeft eiser het gerucht vernomen dat de mannen op weg zouden zijn naar Loghayo om hem te doden. Eiser vermoedt dat de reden voor de roof van zijn boot en zijn mishandeling mede is gelegen in het feit dat hij financiÎle steun verleende aan een door zijn zwager en zijn oom opgerichte organisatie voor de Midgan. Eiser is daarop naar Djibouti gevlucht en is vervolgens naar Nederland gereisd.

2.3 Verweerder heeft de aanvragen afgewezen, omdat niet aannemelijk is dat eiser in SomaliÎ voor vervolging te vrezen heeft. Daartoe heeft verweerder in eerste aanleg overwogen dat niet is gebleken dat de problemen die eiser heeft ondervonden het gevolg waren van een specifiek op hem gerichte negatieve aandacht. Dat deze problemen veroorzaakt zijn door het feit dat bekend is geraakt dat eiser steun gaf aan een bepaalde organisatie berust slechts op eisers vermoedens. Derhalve is niet aannemelijk dat hetgeen eiser is overkomen verband houdt met ÈÈn van de gronden van het Vluchtelingenverdrag. Eiser heeft bovendien een vestigingsalternatief in het noorden van SomaliÎ. Om deze reden komt eiser dan ook niet voor verlening van een voorwaardelijke vergunning tot verblijf (vvtv) in aanmerking.

In de bestreden beschikking heeft verweerder, in aanvulling op het voorgaande, overwogen dat uit het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van 16 februari 2000 blijkt dat de algehele situatie in het noorden van SomaliÎ reeds geruime tijd stabiel is en dat in dit deel van SomaliÎ de noodzaak van bescherming door de eigen clan, gezien de toenemende effectiviteit van de regionale besturen in het handhaven van de veiligheid, niet langer aan de orde is. Van eiser kan derhalve in redelijkheid worden verwacht dat hij zich in het noorden van SomaliÎ vestigt, te meer nu uit het eerdergenoemde ambtsbericht van 16 februari 2000 blijkt dat veel leden van minderheidsgroepen, waaronder de Midgan, naar dit deel van SomaliÎ zijn vertrokken. Van vervolging van minderheden in het relatief veilige deel van SomaliÎ is niet gebleken en bovendien kan tegen eventuele problemen de bescherming van de regionale autoriteiten worden ingeroepen.

2.4 In het verweerschrift heeft verweerder met betrekking tot het laatste nog het volgende opgemerkt. Verweerder heeft in zijn brief van 3 april 2000 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer (TK 1999-2000, 19 637, nr. 520) op grond van het voornoemde ambtsbericht van 16 februari 2000 geconcludeerd dat leden van minderheden een verblijfsalternatief hebben in het relatief veilige deel van SomaliÎ (Puntland en Somaliland alsmede de centraal gelegen provincies Hiiran en Galgadud), ongeacht of de betreffende minderheid daar woongebied heeft. Leden van minderheden komen vanaf deze datum derhalve niet langer in aanmerking voor verlening van een vvtv. Bij uitspraak van 19 april 2001 (Awb 00/619) heeft deze rechtbank, nevenzittingsplaats Zwolle, geoordeeld dat verweerder op grond van het ambtsbericht van 16 februari 2000 zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de veiligheid van leden een minderheidsgroep, de Reer Hamar, in het relatief veilige deel van SomaliÎ in zijn algemeenheid voldoende gewaarborgd is. Op grond van een individueel ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van 5 december 2000 heeft verweerder weliswaar "pas op de plaats" gemaakt ten aanzien van ontheemde Midgan die afkomstig zijn uit Mogadishu en de provincies Bay en Bakool (dat wil zeggen dat beslissingen in dergelijke zaken werden aangehouden in afwachting van nader onderzoek door de Minister van Buitenlandse Zaken), doch de informatie in dit individuele ambtsbericht is achterhaald door het meest recente (algemene) ambtsbericht van 12 juni 2001, waaruit blijkt dat de veiligheid van de Midgan in het relatief veilige deel van SomaliÎ in zijn algemeenheid niet in gevaar is. Bovendien bevestigt het ambtsbericht van 12 juni 2001 dat met name in het relatief veilige deel van SomaliÎ sprake is van waarneembare verbeteringen en dat de lokale besturen in staat...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT