Cassatie van Supreme Court (Netherlands), 28 de Mayo de 2002

Datum uitspraak28 de Mayo de 2002
Uitgevende instantie:Supreme Court (Netherlands)

28 mei 2002

Strafkamer

nr. 01569/01

EW/SM

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Breda van 26 maart 2001, nummer 02/401445-00, in de strafzaak tegen:

[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976, wonende te [woonplaats].

  1. De bestreden uitspraak

    De Rechtbank heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Kantonrechter te Tilburg van 31 mei 2000 - de verdachte ter zake van "overtreding van het bepaalde bij artikel 8 lid 1 van de APV van de gemeente Tilburg 1997, strafbaar gesteld in artikel 121 van de APV van de gemeente Tilburg 1997" veroordeeld tot een geldboete van vijfhonderd gulden, subsidiair tien dagen hechtenis.

  2. Geding in cassatie

    Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

    De plaatsvervangend Procureur-Generaal Fokkens heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot verwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.

  3. Beoordeling van het eerste en het tweede middel

    3.1. In de middelen, die verschillende motiveringsklachten bevatten, wordt erover geklaagd dat de bewezenverklaring onvoldoende met redenen is omkleed.

    3.2. Ten laste van de verdachte is - kort gezegd - bewezen verklaard dat hij op 20 februari 2000 in de gemeente Tilburg heeft deelgenomen aan een samenscholing als bedoeld in art. 8, eerste lid, (oud) APV Tilburg 1997.

    3.3. De Rechtbank heeft op de voet van art. 426d, tweede lid, Sv voor wat betreft de inhoud van de bewijsmiddelen volstaan met een verwijzing naar een negental processen-verbaal van politie. Ingevolge de Beschikking van de Minister van Justitie van 2 oktober 1996, Stcrt 1996, 197 (waarbij onder meer uitvoering is gegeven aan het bepaalde in art. 426d, tweede lid, Sv) kan voor wat betreft de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen worden verwezen naar de inhoud van het proces-verbaal van de terechtzitting en andere processtukken, waarbij indien niet de gehele inhoud van het desbetreffende stuk voor het bewijs is gebezigd dient te worden aangegeven welk deel wel is gebruikt.

    3.4. De door de Rechtbank in deze zaak gebezigde algemene verwijzing naar genoemde negen processen-verbaal is ontoelaatbaar en heeft tot gevolg dat de bewezenverklaring niet naar behoren met redenen is omkleed. Immers de inhoud van die stukken is niet redengevend voor het bewijs dat de verdachte op 20 februari 2000 in Tilburg het tenlastegelegde feit heeft begaan.

    3.5. De middelen zijn dus terecht voorgesteld.

  4. Beoordeling van het derde en het vierde middel

    4.1. De middelen klagen erover dat de Rechtbank in weerwil van daartoe strekkende verweren art. 8, eerste lid, (oud) APV Tilburg 1997 niet onverbindend heeft geoordeeld. Hoewel de gegrondheid van het eerste en het tweede middel meebrengt dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, vindt de Hoge Raad aanleiding niettemin de middelen te bespreken.

    4.2. Art. 8, eerste lid, (oud) APV Tilburg 1997 luidde ten tijde van het tenlastegelegde feit als volgt:

    ?Het is verboden op de weg deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot wanordelijkheden.?

    De toelichting op dit artikel houdt in:

    ?Onder ?samenscholing? is in dit verband te verstaan ?het groepsgewijs bij elkaar komen van mensen, die een dreigende houding aannemen of kwade bedoelingen hebben? (van Dale).?

    4.3. Aan het derde middel ligt de opvatting ten grondslag dat met het in art. 8, eerste lid, (oud) APV Tilburg 1997 geformuleerde verbod een ongeoorloofde inbreuk wordt gemaakt op het door art. 12 IVBPR en art. 2 Vierde Protocol bij het EVRM gegarandeerde recht op ?liberty of movement?.

    In het vierde middel wordt het standpunt ingenomen dat genoemde bepaling uit de APV Tilburg 1997 strijdig is met art. 7 EVRM, art. 16 Grondwet en art. 1, eerste lid, Sr, omdat zij niet voldoet aan het daaruit voortvloeiende bepaaldheidsgebod.

    4.4. De inhoud van de wets- en verdragsbepalingen waarop in de middelen een beroep wordt gedaan luidt, voorzover van belang, als volgt.

    Art. 16 Grondwet en art. 1, eerste lid, Sr:

    ?Geen feit is strafbaar dan uit kracht van een daaraan voorafgegane wettelijke strafbepaling.?

    Art. 7, eerste lid, EVRM:

    ?No one shall be held guilty of any criminal offence on account of any act or omission which did not constitute a criminal offence under national or international law at the time when it was committed. (...)?

    Art. 2 van het Vierde Protocol bij het EVRM:

    ?1. Everyone lawfully within the territory of a State shall, within that territory, have the right to liberty of movement and freedom to choose his residence.

    (...)

  5. No restrictions shall be placed on the exercise of these rights other than such as are in accordance with law and are necessary in a democratic society in the interests of national security or public safety, for the maintenance of ordre public, for the prevention of crime, for the protection of health or morals, or for the protection of the rights and freedoms of others.?

    Art. 12 IVBPR:

    ?1. Everyone lawfully within the territory of a State shall, within that territory, have the right to liberty of movement and freedom to choose his residence.

    (...)

  6. The above-mentioned rights shall not be subject to any restrictions except those which are provided by law, are necessary to protect national security, public order (ordre public), public health or morals or the rights and freedoms of others, and are consistent with the other rights recognized in the present Covenant.?

    4.5. De verdragsbepalingen waarop in het derde middel een beroep wordt gedaan staan - telkens in het derde lid - op het in die bepalingen neergelegde recht op ?liberty of movement? beperkingen toe die noodzakelijk zijn onder meer ter handhaving van de openbare veiligheid en de openbare orde.

    Op de openbare veiligheid en de openbare orde heeft de gemeentelijke wetgever klaarblijkelijk het oog gehad blijkens de plaatsing van art. 8, eerste lid, (oud) APV Tilburg 1997 in Paragraaf 1 ?Bestrijding van ongeregeldheden? van Afdeling 1 ?Orde en veiligheid op de weg? van Hoofdstuk 2 ?Openbare orde? van de APV Tilburg 1997.

    In het bepaalde in het derde lid van elk van de bedoelde verdragsbepalingen kan de beperking van het recht op ?liberty of movement?, die art. 8, eerste...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT