Hoger beroep van Centrale Raad van Beroep, 2 de Mayo de 2002

Datum uitspraak 2 de Mayo de 2002
Uitgevende instantie:Centrale Raad van Beroep

00/1138 AW

U I T S P R A A K

in het geding tussen:

[A.], wonende te [B.], appellant,

en

de Staatssecretaris van Financin, gedaagde.

  1. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING

    Namens appellant is op de daartoe bij aanvullend beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 25 januari 2000, nr. Awb 99/311, waarnaar hierbij wordt verwezen.

    Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.

    Namens appellant zijn nog twee stukken ingediend. Voorts zijn de gronden van het beroep aangevuld.

    Het geding is behandeld ter zitting van 28 maart 2002, waar appellant in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. I.M. Dangremond-Grotenhuis, werkzaam bij de UOV, en waar gedaagde zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. I. Mulder, werkzaam bij het Ministerie van Financin.

  2. MOTIVERING

    1. Appellant is werkzaam als ambtenaar bij de eenheid [X.]t te [Y.]. Hij heeft via zijn verlofkaart acht uur buitengewoon verlof met behoud van bezoldiging aangevraagd voor de viering op 25 november 1998 van de dankdag voor gewas en arbeid. Bij besluit van 20 november 1998 heeft het hoofd van de eenheid, namens gedaagde, aan appellant, die dat jaar reeds vier uur buitengewoon verlof had genoten ten behoeve van de biddag voor gewas en arbeid, twee uur buitengewoon verlof toegekend. Het verzoek is voor het overige afgewezen. Tussen partijen is niet in geschil dat het appellant wel was toegestaan voor de resterende zes uur gewoon verlof op te nemen.

    2. Nadat appellant tegen deze afwijzing bezwaar had gemaakt heeft gedaagde bij het thans in geding zijnde besluit van 22 april 1999 de afwijzing gehandhaafd.

      De rechtbank heeft het tegen het besluit van 22 april 1999 ingestelde beroep ongegrond verklaard.

    3. Appellant blijft ook in hoger beroep van mening dat gedaagde ten onrechte heeft geweigerd hem voor de resterende zes uur op 25 november 1998 buitengewoon verlof met behoud van bezoldiging toe te kennen. De Raad overweegt dienaangaande als volgt.

      4.1. Ingevolge artikel 33e van het Algemeen Ambtenarenreglement (ARAR) en de interne bevoegdheidsverdeling binnen de Belastingdienst is het hoofd van de eenheid bevoegd om, namens gedaagde, buitengewoon verlof van korte duur, al dan niet met behoud van bezoldiging, te verlenen, in de gevallen waarin hij oordeelt dat daartoe aanleiding bestaat.

      4.2. In 1992 heeft het hoofd van de eenheid te [Y.], na overleg met de toenmalige Dienstcommissie, besloten aan deze bevoegdheid aldus invulling te geven dat...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT