Hoger beroep van Centrale Raad van Beroep, 10 de Octubre de 2001

Datum uitspraak10 de Octubre de 2001
Uitgevende instantie:Centrale Raad van Beroep

99/3972 AAW

U I T S P R A A K

in het geding tussen:

[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,

en

het Landelijk instituut sociale verzekeringen, gedaagde.

  1. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING

    Bij besluit van 31 maart 1998 heeft gedaagde appellant meegedeeld dat zijn uitkering krachtens de Algemene arbeidsongeschiktheidswet (AAW) over het jaar 1996 wordt uitbetaald als ware appellant ingedeeld in de arbeidsongeschiktheidsklasse 25 tot 35 %.

    Bij besluit van 1 april 1998 heeft gedaagde de uitkering krachtens de AAW van appellant met ingang van 1 januari 1997 beÎindigd omdat appellant in staat werd geacht zijn inkomsten duurzaam te verwerven.

    Bij besluit van 24 augustus 1998 heeft gedaagde de bezwaren van appellant tegen de besluiten van 31 maart 1998 en 1 april 1998 ongegrond verklaard.

    De Arrondissementsrechtbank te Breda heeft bij uitspraak van 1 juli 1999 het beroep tegen het besluit van 24 augustus 1998 ongegrond verklaard. Naar die uitspraak wordt hier verwezen.

    Namens appellant is mr. P.J. van 't Hoff, werkzaam bij de Stichting Rechtsbijstand te Tilburg, van deze uitspraak in hoger beroep gekomen.

    Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.

    Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 29 augustus 2001, waar namens appellant is verschenen mr. P.J. van 't Hoff, en waar gedaagde, met voorafgaand bericht, niet is verschenen.

  2. MOTIVERING

    Bij zijn oordeelsvorming gaat de Raad uit van de volgende feiten en omstandigheden.

    Appellant is werkzaam als zelfstandig brood- en banketbakker en heeft een winkel waar naast brood en banket op zelfbedieningsbasis levensmiddelen worden verkocht. Daarnaast bezorgt appellant brood bij klanten thuis. De winkel wordt in hoofdzaak geÎxploiteerd door de echtgenote van appellant.

    Op 1 mei 1992 is appellant wegens beenklachten gedeeltelijk ongeschikt geworden voor zijn werkzaamheden als brood- en banketbakker, in verband waarmee hem op basis van een taken/urenvergelijking - waarbij de totale vermindering van de arbeidscapaciteit van appellant als gevolg van de door hem ondervonden beperkingen is geschat op 36% - ingaande 30 april 1993 een uitkering krachtens de AAW is toegekend, welke laatstelijk werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. Het maatman-loon van appellant bij einde wachttijd is vastgesteld op f 34.863,-, exclusief AA-premies.

    Naar blijkt uit de rapportage algemeen van de arbeidsdeskundige A. Dullaart van

    28 april 1997 heeft appellant over de jaren 1994 en 1995 een inkomen verworven van respectievelijk f 38.147,- en f 28.646,-, exclusief AA-premies. Met toepassing van artikel 33, eerste lid, van de AAW is de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant over de jaren 1994 en 1995 vastgesteld op minder dan 25% en is de uitkering krachtens de AAW van appellant over die jaren niet tot uitbetaling gekomen. Het door appellant tegen het desbetreffende besluit van gedaagde van 25 november 1997...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT