Kort geding van Council of State (Netherlands), 30 de Octubre de 2002

Datum uitspraak30 de Octubre de 2002
Uitgevende instantie:Council of State (Netherlands)

199901202/1.

Datum uitspraak: 30 oktober 2002

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

  1. [appellanten sub 1], wonend te [woonplaats],

  2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],

  3. [appellanten sub 3], gevestigd te [plaats],

  4. [appellant sub 4], wonend te [woonplaats],

  5. [appellant sub 5], wonend te [woonplaats],

  6. [appellante sub 6], gevestigd te [plaats],

  7. [appellanten sub 7], wonend te [woonplaats] (Belgi),

  8. burgemeester en wethouders van Rucphen,

  9. [appellant sub 9], wonend te [woonplaats],

  10. [appellant sub 10], wonend te [woonplaats],

  11. [appellant sub 11], wonend te [woonplaats],

  12. Stichting Keerpunt, gevestigd te [plaats],

  13. [appellanten sub 13], gevestigd te [plaats],

  14. [appellanten sub 14], wonend te [woonplaats],

  15. [appellante sub 15], gevestigd te [plaats],

  16. de vereniging "Afdeling Rucphen van de Zuidelijke Land- en Tuinbouworganisatie" (hierna: ZLTO), gevestigd te Rucphen,

  17. [appellant sub 17], wonend te [woonplaats],

  18. de Stichting Brabantse Milieufederatie (hierna: de BMF), gevestigd de Tilburg

  19. [appellant sub 19], wonend te [woonplaats],

  20. [appellant sub 20], wonend te [woonplaats],

    en

    gedeputeerde staten van Noord-Brabant,

    verweerders.

  21. Procesverloop

    Bij besluit van 16 november 1998 heeft de gemeenteraad van Rucphen, op voorstel van burgemeester en wethouders van 26 oktober 1998, vastgesteld het bestemmingsplan "Buitengebied 1998".

    Het besluit van de gemeenteraad en het voorstel van burgemeester en wethouders zijn aan deze uitspraak gehecht.

    Verweerders hebben bij hun besluit van 22 juni 1999, nr. 14856, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.

    Het besluit van verweerders is aangehecht.

    Tegen dit besluit hebben appellanten beroep ingesteld. De beroepschriften zijn aangehecht.

    Bij brief van 10 mei 2000 hebben verweerders een verweerschrift ingediend.

    De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 4 april 2001. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.

    Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van enkele appellanten. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.

    De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 mei 2002, waar appellanten, behoudens appellanten sub 4, 5 en 16, in persoon zijn verschenen en/of zich hebben doen vertegenwoordigen. Ook verweerders en de gemeenteraad van Rucphen hebben zich doen vertegenwoordigen.

  22. Overwegingen

    2.1. Op 3 april 2000 zijn in werking getreden de Wet tot wijziging van de Wet op de Ruimtelijke Ordening van 1 juli 1999 (Stb. 302) en het Besluit tot wijziging van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 van 15 oktober 1999 (Stb. 447).

    Uit artikel VI, tweede lid, van genoemde wet volgt dat dit geschil, nu het ontwerp van het plan ter inzage is gelegd vr 3 april 2000, moet worden beoordeeld aan de hand van het vr die datum geldende recht.

    2.2. Het bestemmingsplan heeft betrekking op het gebied dat ten tijde van de vaststelling van het plan tot het grondgebied van de gemeente Rucphen werd gerekend, met uitzondering van de bebouwde kommen van Rucphen, Sprundel, Schijf, St. Willebrord en Zegge, het bedrijventerrein Nijverhei, het sport- en vrijetijdscentrum de Vijfsprong en het terrein van SMT.

    Bij het bestreden besluit hebben verweerders het plan grotendeels goedgekeurd.

    Ontvankelijkheid

    2.3. In het stelsel, neergelegd in artikel 28, zevende lid, gelezen in samenhang met de artikelen 23, tweede lid, en 27, eerste en tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, kan beroep slechts worden ingesteld tegen het goedkeuringsbesluit van gedeputeerde staten, indien tegen het ontwerp-plan een zienswijze bij de gemeenteraad is ingebracht.

    Dit is slechts anders voorzover de gemeenteraad bij de vaststelling van het plan daarin wijzigingen heeft aangebracht ten opzichte van het ontwerp, voorzover het besluit van gedeputeerde staten strekt tot onthouding van goedkeuring, dan wel indien een belanghebbende aantoont dat hij redelijkerwijs niet in staat is geweest een zienswijze in te brengen.

    2.3.1. [appellant sub 3a] en [appellant sub 3b] hebben tegen het ontwerp-plan geen zienswijze ingebracht bij de gemeenteraad. De in overweging 2.3 genoemde uitzonderingen doen zich hier niet voor.

    Het beroep van [appellanten sub 3], voor zover ingediend door [appellant sub 3a] en [appellant sub 3b], is dan ook niet-ontvankelijk.

    2.3.2. De beroepsgrond van [appellant sub 5], gericht tegen de medebestemming "Bedrijfsdoeleinden" met de nadere aanduiding "B34 (steenfabriek)" toegekend aan het perceel [locatie 1], en de beroepsgrond van de BMF, gericht tegen het ontbreken van een bevoegdheid tot wijziging van deze medebestemming in een natuurbestemming, steunen niet op een bij de gemeenteraad ingebrachte zienswijze.

    De in overweging 2.3 genoemde uitzonderingen doen zich hier niet voor. De Afdeling merkt op dat de door de gemeenteraad vastgestelde wijziging met betrekking tot het perceel [locatie 1] slechts bestaat uit de toevoeging van de nadere aanduiding "cultuurhistorisch waardevol pand".

    De beroepen van [appellant sub 5] en BMF zijn in zoverre dan ook niet ontvankelijk.

    formeel bezwaar

    2.4. [appellant sub 4] en de Stichting Keerpunt voeren aan dat de "Nota vooroverleg en inspraak" niet met het ontwerp-bestemmingsplan ter visie heeft gelegen.

    2.4.1. De raad en verweerders hebben erop gewezen dat de "Nota vooroverleg en inspraak" ter visie heeft gelegen.

    2.4.2. Ingevolge artikel 12, tweede lid, onder b en onder c, van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 moeten in de plantoelichting een verslag van het vooroverleg ex artikel 10 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening en van de inspraak ex artikel 6a van de Wet op de Ruimtelijke Ordening worden opgenomen.

    Het verslag van het vooroverleg en de inspraak is in dit geval afzonderlijk van de plantoelichting in de "Nota vooroverleg en inspraak" opgenomen.

    De Afdeling is van oordeel dat uit de stukken in voldoende mate aannemelijk is geworden dat de "Nota vooroverleg en inspraak" tezamen met de andere planstukken ter inzage heeft gelegen. In hetgeen appellanten in dit verband naar voren hebben gebracht ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat aan de totstandkoming van het plan dermate gebreken kleven dat verweerders het plan om die reden niet hadden mogen goedkeuren. Het beroep van [appellant sub 4] en van de Stichting Keerpunt is in zoverre ongegrond.

    2.5. [appellanten sub 14] voeren aan dat hen ten onrechte de mogelijkheid tot inspraak is ontnomen, doordat in het vastgestelde plan de medebestemming "Recreatieve doeleinden" met de nadere aanduiding "R8e:sportvelden" is toegekend aan een perceel tussen de Gastelsebaan en de Heimolendreef terwijl dit in het ontwerp-plan niet was opgenomen.

    2.5.1. De gemeenteraad kan bij de vaststelling van het plan daarin wijzigingen aanbrengen ten opzichte van het ontwerp. Slechts indien de afwijkingen van het ontwerp naar aard en omvang zodanig groot zijn dat sprake is van een wezenlijk ander plan, dient de wettelijke procedure, met inbegrip van de inspraak, opnieuw te worden doorlopen. Vaststaat dat de gemeenteraad het plan heeft vastgesteld met een aantal wijzigingen. Deze afwijkingen van het ontwerp, waaronder de door appellanten bedoelde wijziging, zijn naar aard en omvang niet zo groot dat geoordeeld moet worden dat een wezenlijk ander plan voorligt.

    Agrarische bedrijven

    2.6. Ingevolge de bij artikel 22 van de planvoorschriften behorende tabel 2 ("Wijziging ex artikel 11 WRO") zijn burgemeester en wethouders bevoegd de medebestemmingen "Woondoeleinden -W-" en "Bedrijfsdoeleinden -B-" te wijzigen in de medebestemming "Agrarische bedrijfsdoeleinden -A-" ten behoeve van de (her)vestiging van een agrarisch bedrijf. Voor de toepassing van deze bevoegdheid vormt de beschrijving in hoofdlijnen, zoals vervat in artikel 23, achtste lid, onder c, en artikel 23, negende lid, onder d, van de planvoorschriften, het toetsingskader. In deze beschrijving in hoofdlijnen is als n van de voorwaarden voor de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid opgenomen dat het om de (her)vestiging van een agrarisch hoofdberoepsbedrijf moet gaan, niet zijnde een glastuinbouwbedrijf of een intensieve veehouderij.

    Bij het bestreden besluit hebben verweerders goedkeuring onthouden aan deze wijzigingsbevoegdheid. Zij hebben erop gewezen dat in het plan onder een agrarisch hoofdberoepsbedrijf ook een niet-volwaardig agrarisch bedrijf wordt begrepen, en dat de wijzigingsbevoegdheid derhalve nieuwvestiging van niet-volwaardige agrarische bedrijven mogelijk maakt. Verweerders hebben zich op het standpunt gesteld dat nieuwvestiging van niet-volwaardige agrarische bedrijven niet in overeenstemming is met het streekplan.

    2.6.1. De ZLTO kan zich niet met deze onthouding van goedkeuring verenigen. Zij stelt dat toepassing van de wijzigingsbevoegdheid een vermindering van het aantal burgerwoningen en niet-agrarische activiteiten in het buitengebied met zich brengt, en dat verweerders daaraan ten onrechte geen doorslaggevende betekenis hebben toegekend.

    2.6.2. Niet in geding is dat het streekplan uitsluitend nieuwvestiging van volwaardige agrarische bedrijven toelaat. Evenmin is in geding dat toepassing van de wijzigingsbevoegdheid tot gevolg kan hebben dat zich in het buitengebied van Rucphen niet-volwaardige agrarische bedrijven vestigen.

    Uit het streekplan volgt dat eerst met toepassing van de afwijkingsbevoegdheid als bedoeld in artikel 4a, achtste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (zoals dat luidde ten tijde van de vaststelling van het streekplan) kan worden afgeweken van het agrarisch vestigingsbeleid, voorzover sprake is van een concreet aangegeven geval.

    Van een concreet aangegeven geval is hier geen sprake, zodat niet kan worden afgeweken van het streekplan. Gelet op het vorenstaande hebben verweerders zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan in zoverre in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Zij hebben...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT