Kort geding van Council of State (Netherlands), 24 de Diciembre de 2002

Datum uitspraak24 de Diciembre de 2002
Uitgevende instantie:Council of State (Netherlands)

199901366/1.

Datum uitspraak: 24 december 2002

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

  1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats],

  2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],

  3. [appellant sub 3], wonend te [woonplaats],

  4. [appellant sub 4], wonend te [woonplaats],

  5. [appellant sub 5], wonend te [woonplaats],

  6. de Noord-Brabantse Christelijke Boerenbond, thans ZLTO, gevestigd te Etten-Leur,

  7. [appellant sub 7], wonend te [woonplaats],

  8. burgemeester en wethouders van Etten-leur,

  9. [appellant sub 9], wonend te [woonplaats],

  10. [appellanten sub 10], wonend te [woonplaats],

  11. de Stichting Brabantse Milieufederatie, gevestigd te Tilburg, en de Vereniging voor Vogel- en Natuurbescherming Etten-Leur, gevestigd te Etten-Leur

    en

    gedeputeerde staten van Noord-Brabant,

    verweerders.

  12. Procesverloop

    Bij besluit van 29 oktober 1998 heeft de gemeenteraad van Etten-Leur, op voorstel van burgemeester en wethouders van 22 oktober 1998, vastgesteld het bestemmingsplan "Buitengebied".

    Het besluit van de gemeenteraad en het voorstel van burgemeester en wethouders zijn aan deze uitspraak gehecht.

    Verweerders hebben bij hun besluit van 25 mei 1999, no. 207.190, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.

    Het besluit van verweerders is aangehecht.

    Tegen dit besluit hebben appellant sub 1 bij brief van 26 juli 1999, bij de Raad van State ingekomen op 27 juli 1999, appellant sub 2 bij brief van 14 juli 1999, bij de Raad van State ingekomen op 27 juli 1999, appellant sub 3 bij brief van 28 juli 1999, bij de Raad van State ingekomen op 29 juli 1999, appellant sub 4 bij brief van 6 augustus 1999, bij de Raad van State ingekomen op 9 augustus 1999, appellant sub 5 bij brief van 9 augustus 1999, bij de Raad van State ingekomen op 10 augustus 1999, appellant sub 6 bij brief van 12 augustus 1999, bij de Raad van State ingekomen op 12 augustus 1999, appellant sub 7 bij brief van 12 augustus 1999, bij de Raad van State ingekomen op 13 augustus 1999, appellanten sub 8 bij brief van 12 augustus 1999, bij de Raad van State ingekomen op 16 augustus 1999, appellant sub 9 bij brief van 16 augustus 1999, bij de Raad van State ingekomen op 17 augustus 1999, appellanten sub 10 bij brief van 18 augustus 1999, bij de Raad van State ingekomen op 19 augustus 1999, en appellanten sub 11 bij brief van 19 augustus 1999, bij de Raad van State ingekomen op 20 augustus 1999, beroep ingesteld. Deze brieven zijn aangehecht.

    Bij brief van 10 april 2000 hebben verweerders een verweerschrift ingediend.

    De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 5 april 2001. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.

    De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 mei 2002, waar appellant sub 2 in persoon, appellant sub 4 in persoon en bijgestaan door

    mr. M.K. Weterings, appellant sub 5 in persoon en bijgestaan door

    mr. J. Breeuwen, appellant sub 6 vertegenwoordigd door [gemachtigde], appellant sub 7 in persoon en bijgestaan door mr. G.E.R.M. Sleijffers, appellanten sub 8 vertegenwoordigd door [gemachtigde], appellant sub 9 vertegenwoordigd door mr. C. Jonkers, appellanten sub 10 in persoon en bijgestaan door mr. M.K. Weterings en appellanten sub 11, vertegenwoordigd door [gemachtigde], zijn verschenen.

    Appellant sub 1 en sub 3 en verweerders zijn met voorafgaande kennisgeving niet verschenen.

  13. Overwegingen

    2.1. Op 3 april 2000 zijn in werking getreden de Wet tot wijziging van de Wet op de Ruimtelijke Ordening van 1 juli 1999 (Stb. 302) en het Besluit tot wijziging van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 van 15 oktober 1999 (Stb. 447).

    Uit artikel VI, tweede lid, van genoemde wet volgt dat dit geschil, nu het ontwerp van het plan ter inzage is gelegd vr 3 april 2000, moet worden beoordeeld aan de hand van het vr die datum geldende recht.

    2.2. Het plan heeft betrekking op het grondgebied van de gemeente Etten-Leur, met uitzondering van de bebouwde kom van Etten-Leur inclusief de in voorbereiding zijnde woningbouwlocaties, het industrieterrein Zwartenberg en enkele andere te ontwikkelen bedrijvenlocaties, het trac van Rijksweg A58 met omleiding en de omgeving Schuilenburg/Moerdijkse Postbaan.

    Verweerders hebben het plan grotendeels goedgekeurd.

    Ten aanzien van de ontvankelijkheid

    2.3. In het stelsel neergelegd in artikel 28, zevende lid, gelezen in samenhang met de artikelen 23, tweede lid, en 27, eerste en tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, kan beroep slechts worden ingesteld tegen het goedkeuringsbesluit van gedeputeerde staten, voor zover dit beroep een grondslag heeft in een tegen het ontwerpplan bij de gemeenteraad ingebrachte zienswijze en in een tegen het vastgestelde plan bij gedeputeerde staten ingediende bedenking. Dit is slechts anders, voor zover de gemeenteraad bij de vaststelling van het plan daarin wijzigingen heeft aangebracht ten opzichte van het ontwerp of voor zover het besluit van gedeputeerde staten strekt tot onthouding van goedkeuring, dan wel indien een belanghebbende aantoont dat hij redelijkerwijs niet in staat is geweest een zienswijze en een bedenking in te brengen.

    2.3.1. [appellanten sub 10] voeren beroepsgronden aan ten aanzien van de bestemming "Voormalig vuilstortterrein -Mo(v)". [appellant sub 4] voert beroepsgronden tegen de bestemming "Voormalig vuilstortterrein -Mo(v)" en ten aanzien van het ecologisch beheer van andere percelen.

    Deze beroepsgronden steunen niet op een bij de gemeenteraad ingebrachte zienswijze. De beroepsgronden hebben geen betrekking op de bij de vaststelling van het plan aangebrachte wijzigingen of op de onthouding van goedkeuring door verweerders. Gesteld noch gebleken is dat appellanten redelijkerwijs niet in staat zijn geweest ter zake een zienswijze in te brengen. De beroepen van [appellanten sub 10] en [appellant sub 4] zijn in zoverre dan ook niet-ontvankelijk.

    Toetsingskader

    2.4. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerders de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dienen zij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast hebben verweerders er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.

    De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerders de aan hen toekomende beoordelingsmarges hebben overschreden, dan wel dat zij het recht anderszins onjuist hebben toegepast.

    Onthouding van goedkeuring

    2.5. Bij het bestreden besluit hebben verweerders goedkeuring onthouden aan plandelen met de bestemming "Agrarisch gebied, categorie 2 -A2-" uitsluitend voor zover het de aanduiding "omschakeling glastuinbouw toegestaan" betreft, aan gedeelten van de matrix behorend bij artikel III.2, lid A, onder II, van de planvoorschriften, aan de in artikel III.2, lid B III, onder 1, sub d en sub e opgenomen wijzigingsbevoegdheid en aan daarmee verband houdende onderdelen van de planvoorschriften. Door deze onthoudingen van goedkeuring is op gronden met de bestemming "Agrarisch gebied, categorie 2 -A2-" nieuwvestiging van vollegrondsgroenteteelt en nieuwvestiging van en omschakeling naar glastuinbouw niet mogelijk.

    Verweerders hebben zich op het standpunt gesteld dat nieuwvestiging van glastuinbouwbedrijven en - in het verlengde daarvan - omschakeling naar glastuinbouw binnen gebieden die deel uitmaken van de stadsregio Breda in strijd zijn met het streekplanbeleid.

    2.5.1. Burgemeester en wethouders van Etten-Leur en de ZLTO kunnen zich niet met deze onthouding van goedkeuring verenigen. Burgemeester en wethouders van Etten-Leur stellen dat ten onrechte de nieuwvestiging van vollegrondsgroenteteeltbedrijven en de omschakeling naar glastuinbouw worden uitgesloten in gebieden waarvan vaststaat dat die zeker de eerstkomende 15 jaar niet voor verstedelijking in aanmerking komen. De ZLTO voert daarbij aan dat voor gebieden waar op dit moment geen enkele indicatie is voor stedelijke ontwikkeling, de huidige functie als primair uitgangspunt voor de ontwikkeling zou moeten dienen.

    2.5.2. De gronden met de bestemming "Agrarisch gebied, categorie 2

    -A2-" en de aanduiding "omschakeling glastuinbouw toegestaan", waaraan verweerders goedkeuring hebben onthouden, maken deel uit van het gebied dat behoort tot de Stadsregio Breda.

    In het Streekplan Noord-Brabant van 17 juli 1992 (hierna te noemen: het streekplan) is vastgelegd dat gedeputeerde staten per stadsregio een uitwerking van het streekplan dienen op te stellen. In dat uitwerkingsplan moet tenminste zijn aangegeven op welke wijze kan worden voorzien in de stadsregionale ruimtebehoefte op het gebied van wonen, werken en ruimtevragende voorzieningen en welke grote infrastructurele werken noodzakelijk zijn. Dit dient te leiden tot een ruimtelijke visie met een planningshorizon van 15 jaar, gelijk aan het streekplan. De ruimtelijke visie moet voor de middellange termijn (5 10 jaar) geconcretiseerd worden door aan te geven op welk tijdstip welke locaties of projecten ontwikkeld zullen worden.

    In het Uitwerkingsplan Stadsregio Breda van maart 1995 (hierna te noemen: het uitwerkingplan) is het primaat gelegd bij de stedelijke functies. Binnen de stadsregio is een centraal stedelijk gebied onderscheiden dat ruimte moet bieden aan de stedelijke expansie. Ten aanzien van het agrarisch vestigingsbeleid binnen de stadsregio wordt het van belang geacht om binnen de gebieden waar op de (middel)lange termijn verstedelijking...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT