Hoger beroep van Centrale Raad van Beroep, 15 de Enero de 2003

Datum uitspraak15 de Enero de 2003
Uitgevende instantie:Centrale Raad van Beroep

00/3909 WW

U I T S P R A A K

in het geding tussen:

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, appellant,

en

[gedaagde], wonende te [woonplaats], gedaagde.

  1. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING

    Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uwv in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder appellant tevens verstaan het Lisv.

    Appellant is in hoger beroep gekomen van de onder dagtekening 29 juni 2000 tussen partijen gegeven uitspraak van de rechtbank Zutphen, waarnaar hierbij wordt verwezen. Bij brief van 29 oktober 2001 heeft appellant, desverzocht, zijn standpunt nader toegelicht.

    Namens betrokkene heeft mr. S. Veenstra, werkzaam bij de Stichting Achmea Rechtsbijstand, van verweer gediend.

    Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 18 september 2002, waar appellant zich heeft doen vertegenwoordigen door J. van Dalfsen, werkzaam bij het Uwv, en waar gedaagde met voorafgaand bericht niet is verschenen.

    Na die zitting is de Raad gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest en heeft hij dit heropend.

    Desgevraagd hebben partijen schriftelijk toestemming gegeven verder onderzoek ter zitting achterwege te laten.

  2. MOTIVERING

    In geding is de lengte van de fictieve opzegtermijn bedoeld in artikel 16, derde lid, van de Werkloosheidswet (WW), waarbij tevens van belang is artikel 7:672 van het Burgerlijk Wetboek (BW), zoals deze artikelen luiden sedert 1 januari 1999 krachtens de Wet van 14 mei 1998, Stb. 1998, 300, ook genoemd de Wet Flexibiliteit en Zekerheid.

    Gedaagde, geboren in 1941, is ingaande 1 januari 1993 in dienst getreden bij [werkgever], gevestigd te [vestigingsplaats] (hierna: de werkgever). Blijkens de arbeidsovereenkomst d.d. 19 januari 1993 is een opzegtermijn overeengekomen die voor zowel appellant als de werkgever zes maanden bedraagt, terwijl opgezegd wordt tegen de laatste dag van een kalendermaand. Bij beschikking van 16 september 1999 heeft de kantonrechter op verzoek van de werkgever de arbeidsovereenkomst met gedaagde ontbonden, waarbij aan gedaagde ten laste van die werkgever een vergoeding is toegekend.

    Naar aanleiding van de aanvraag van een WW-uitkering heeft appellant bij het op bezwaar gegeven besluit van 18 februari 2000...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT