Cassatie van Supreme Court (Netherlands), 9 de Mayo de 2003

Datum uitspraak 9 de Mayo de 2003
Uitgevende instantie:Supreme Court (Netherlands)

9 mei 2003

Eerste Kamer

Nr. C01/246HR

JMH

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

in de zaak van:

[Eiser],

wonende te [woonplaats],

EISER tot cassatie,

advocaat: mr. H.A. Groen,

t e g e n

DE PROVINCIE NOORD-BRABANT,

gevestigd te 's-Hertogenbosch,

VERWEERSTER in cassatie,

advocaat: mr. T.H. Tanja-van den Broek.

  1. Het geding in voorgaande en feitelijke instanties

    Voor het verloop van het geding in voorgaande instanties tussen eiser tot cassatie - verder te noemen: [eiser] - en verweerster in cassatie - verder te noemen: de Provincie - verwijst de Hoge Raad naar zijn arrest van 24 maart 1995, NJ 1997, 569. Bij dit arrest heeft De Hoge Raad het arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 27 september 1993 vernietigd en het geding ter verdere behandeling en beslissing naar de Rechtbank te 's-Hertogenbosch verwezen.

    De Rechtbank heeft bij vonnis van 19 december 1997 de vorderingen van de Provincie in conventie afgewezen en in reconventie de primaire en subsidiaire vorderingen, alsmede de meer subsidiaire vordering van [eiser] ten aanzien van vergoeding van immateriÎle schade afgewezen, de door [eiser] gevorderde materiÎle schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, toegewezen en voorts een descente bevolen.

    Bij exploit van 17 maart 1998, rolnr. C9800334/HE, heeft [eiser] in de hoofdzaak hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de Rechtbank van 19 december 1997 en gevorderd dat de Provincie alsnog wordt veroordeeld tot het betalen van een immateriÎle schadevergoeding ten bedrage van ƒ 25.000,--. De Provincie heeft incidenteel hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis, voor zover daarin een descente werd gelast.

    Eveneens bij exploit van 17 maart 1998, rolnr. C9800333/HE, heeft [eiser] bij het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch request civiel ingesteld tegen het arrest van dat Hof van 27 september 1993 en voor zover nodig gevorderd het vonnis van de Rechtbank te 's-Hertogenbosch van 20 juli 1990 te herroepen.

    De Provincie heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van [eiser] wegens termijnoverschrijding, althans tot afwijzing van de vordering.

    Bij arrest van 26 april 2001 (rolnr. C9800333/HE) heeft het Hof in request civiel:

  2. [Eiser] niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot request civiel van het arrest van dit Hof van 27 september 1993 en;

  3. zich onbevoegd verklaard kennis te nemen van het verzoek tot request civiel van het vonnis van de Rechtbank te 's-Hertogenbosch van 20 juli 1990.

    In de hoofdzaak (met rolnr. C9800334/HE) heeft het Hof bij arrest van 26 april 2001 in het principaal en incidenteel appel het in reconventie gewezen vonnis van de Rechtbank van 19 december 1997, voor zover de Rechtbank daarin een descente heeft bevolen, vernietigd en, in zoverre opnieuw rechtdoende, verstaan, dat [eiser] de meer subsidiaire vorderingen sub III niet handhaaft, en het in reconventie gewezen vonnis d.d. 19 december 1997 voor het overige bekrachtigd.

    Beide arresten van het Hof zijn aan dit arrest gehecht.

  4. Het geding in cassatie

    Tegen beide arresten van het Hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

    De Provincie heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

    De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten en voor [eiser] mede door mr. M.W. Scheltema, advocaat bij de Hoge Raad.

    De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot verwerping van het beroep.

    De advocaten van [eiser] hebben bij brief van 13 februari 2003 op de conclusie gereageerd.

  5. Uitgangspunten in cassatie

    3.1 Voor zover in cassatie van belang kan het geschil tussen partijen als volgt worden samengevat.

    (i) De Provincie had voor de aanleg van een fietspad een gedeelte van een aan [eiser] in eigendom toebehorend perceel nodig. In verband daarmee is [eiser] met een ambtenaar van de Provincie, [betrokkene 1], overeengekomen dat hij in ruil voor dit gedeelte een ander stuk grond zou verkrijgen. [Betrokkene 1] handelde namens de hoofdingenieur-directeur (verder: h.i.d.) van de provinciale waterstaat die tot het aankopen van grond bevoegd is met dien verstande dat Gedeputeerde Staten van de Provincie de overeenkomst moeten goedkeuren. Deze goedkeuring is op 20 juni 1979 verleend.

    (ii) Omdat het stuk grond niet geschikt bleek om daarop een woonhuis te bouwen, heeft [eiser] om een ander stuk grond gevraagd. Op 15 januari 1979 heeft hij daartoe een tweede overeenkomst met [betrokkene 1] gesloten die echter nimmer door Gedeputeerde Staten is goedgekeurd.

    (iii) In het najaar van 1979 heeft de Provincie het fietspad aangelegd op het nog steeds aan [eiser] toebehorende perceel.

    (iv) De Provincie heeft in de periode tussen 1979 en 1986 tevergeefs op nakoming van de eerste overeenkomst aangedrongen. [Eiser] verlangde nakoming van de tweede overeenkomst. Bij dagvaarding van 22 januari 1988 heeft de Provincie nakoming van de eerste overeenkomst gevorderd. In reconventie heeft [eiser] primair nakoming van de tweede overeenkomst en schadevergoeding gevorderd, subsidiair nakoming van de eerste overeenkomst met aanvullende schadevergoeding, en meer subsidiair schadevergoeding op grond van onrechtmatig handelen van de Provincie.

    (v) De Rechtbank heeft in haar vonnis van 20 juli 1990 geoordeeld dat de vorderingen tot nakoming over en weer dienen te worden afgewezen en geoordeeld dat alleen de meer subsidiaire vordering van [eiser] voor toewijzing in aanmerking zou kunnen komen. De Rechtbank heeft een comparitie van partijen gelast en verder iedere beslissing aangehouden. [eiser] is van dit vonnis in hoger beroep gegaan en heeft zijn eis gewijzigd en aangevuld met een vordering tot betaling van schadevergoeding op te maken bij staat en een vordering tot betaling van immateriÎle schadevergoeding voor het geval geoordeeld zou worden dat geen overeenkomst tussen partijen tot stand was gekomen. Het Hof heeft bij arrest van 27 september 1993 de grieven verworpen en de zaak naar de Rechtbank verwezen, onder meer oordelende dat van afbreken van onderhandelingen door de Provincie geen sprake was geweest.

    (v) Bij arrest van 24 maart 1995, nr. 15.570, NJ 1997, 569, heeft de Hoge Raad het arrest van het Hof vernietigd, omdat de tegen dit laatste oordeel aangevoerde klacht gegrond was. De Hoge Raad was van oordeel dat het Hof te dezer zake had blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting en bovendien de beoordeling van de hierop betrekking hebbende stellingen aan de Rechtbank had moeten overlaten.

    (vi) Na verwijzing heeft de Rechtbank in haar eindvonnis de vordering van [eiser] tot vergoeding van diens materiÎle schade als gevolg van het feit dat hij de door hem geplande woning met bedrijfsruimte niet in de loop van 1979 heeft kunnen realiseren op het in de tweede overeenkomst bedoelde perceel, toegewezen en de overige vorderingen over en weer afgewezen.

    (vii) Bij gelegenheid van de bij de Rechtbank voorafgaand aan dit vonnis op 16 juni 1997 gehouden pleidooien heeft de Provincie erkend dat de h.i.d. eigenmachtig had besloten de tweede overeenkomst terzijde te stellen en alleen de eerste overeenkomst aan Gedeputeerde Staten voor te leggen en dat zij deze overeenkomst hebben goedgekeurd zonder op de hoogte te zijn van het bestaan van de tweede. [Eiser] heeft in verband hiermee bij dagvaarding van 17 maart 1998 request civiel ingesteld tegen het arrest van het Hof van 27 september 1993 op grond van arglist of bedrog en voor zover nodig gevorderd het vonnis van de Rechtbank van 20 juli 1990 te herroepen. Het Hof heeft hem daarin niet-ontvankelijk verklaard wat het arrest van het Hof betreft en zich onbevoegd verklaard voor zover het request civiel betrekking heeft op het vonnis van de Rechtbank. Hierop heeft het middel onder A betrekking.

    (viii) In het principale en incidentele hoger beroep van [eiser] en de Provincie tegen het eindvonnis heeft het Hof, in hetzelfde arrest, beslist als hiervÛÛr in 1 is vermeld. In zijn arrest heeft het Hof onder meer de beslissing van de Rechtbank betreffende de afwijzing van de vordering tot vergoeding van immateriÎle schade, waartegen het beroep van [eiser] nog slechts was gericht, bekrachtigd. Hierop heeft het middel onder B betrekking.

  6. Beoordeling van het middel onder A (het request civiel)

    4.1 Het Hof heeft in rov. 2.2 van zijn bestreden arrest, voor zover in cassatie nog van belang, overwogen dat de Hoge Raad het arrest van het Hof van 27 september 1993 heeft vernietigd en de zaak heeft verwezen naar de Rechtbank, zodat dit arrest geen werking meer heeft. Dit brengt volgens het Hof mee dat [eiser] geen voldoende belang heeft bij de rechtsvordering tot herroeping van dit arrest. Onderdeel A.1 van het middel klaagt terecht dat dit oordeel van het Hof blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting. De Hoge Raad heeft immers, naar blijkt uit zijn overwegingen, het arrest van het Hof gedeeltelijk, namelijk alleen wat betreft de beslissing van het Hof over het afbreken van onderhandelingen, vernietigd en derhalve het arrest van het Hof voor het overige in stand gelaten.

    4.2 Het middel kan echter bij gebrek aan belang niet tot cassatie leiden. [Eiser] heeft immers tegen het eindvonnis van de Rechtbank waarbij zijn primaire vordering is afgewezen, geen request civiel ingesteld. Gezien het gesloten stelsel van rechtsmiddelen is het gevolg daarvan, zoals [eiser] zelf in zijn schriftelijke toelichting in cassatie al heeft doen opmerken, dat ook bij het slagen van het door hem ingestelde request civiel tegen het tussenvonnis dit eindvonnis in stand zal blijven. Het is dus uitgesloten dat [eiser] langs deze weg zijn primaire vordering opnieuw aan de rechter zal kunnen voorleggen. Dit kan ook niet langs de weg die [eiser] in onderdeel A.4 van het middel voorstelt. Het slagen van onderdeel A.1 en een van de andere in het kader van het request civiel aangevoerde onderdelen kan alleen gevolgen hebben voor de beslissing op het request civiel, maar tast op zichzelf niet de beslissing van de Rechtbank in...

Om verder te lezen

PROBEER HET UIT

VLEX uses login cookies to provide you with a better browsing experience. If you click on 'Accept' or continue browsing this site we consider that you accept our cookie policy. ACCEPT